In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende was in 2010 directeur en enig aandeelhouder van [D] BV en had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen. De Inspecteur had de aanslag en een navorderingsaanslag gehandhaafd, waarbij de belastbare inkomens uit werk en woning en aanmerkelijk belang waren vastgesteld. Belanghebbende stelde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd en dat er afspraken waren gemaakt over het gebruikelijke loon en de winstuitkering. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de aanslagen terecht had opgelegd, maar dat de nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen als voorheffing in aanmerking kwam voor verrekening. De Inspecteur had echter niet aannemelijk gemaakt dat er dividendbelasting was ingehouden op de winstuitkering. Het Hof vernietigde de navorderingsaanslag en verminderde de aanslag IB/PVV tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 86.590, onder verrekening van € 36.193 aan voorheffingen. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.960.