Uitspraak
1.Jeugdbescherming Noord,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
13 januari 2015.
1 april 2015 overgelegd, met als bijlage de beschikking van de rechtbank van 1 april 2015 betreffende het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling.
[B] (gezinsvoogd) en mevrouw [C] (gedragswetenschapper) namens de GI en de pleegouders.
3.De vaststaande feiten
een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing.
Vóór de uithuisplaatsing verbleef [de minderjarige] bij de moeder. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn telkens verlengd, laatstelijk tot 21 november 2014.
verblijft sinds mei 2013 in het huidige pleeggezin.
12 november 2014, waarvan beroep, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige].
De motivering van de beslissing
dat in deze zaak van toepassing is gebleven (artikel 28.1 Overgangswet Nieuw BW), kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a (oud) BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van
meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
De moeder heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [de minderjarige] belang heeft bij duidelijkheid en dus bij een spoedige beslissing over het gezag.
Volgens de moeder dienen de uitspraken van [de minderjarige] op dit punt nader onderzocht te worden. Volgens de moeder heeft de rechtbank daarnaast ten onrechte overwogen het niet
in het belang van [de minderjarige] te achten om alsnog een onderzoek naar haar situatie te starten.
De moeder heeft verder nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bevestiging van het perspectief in het pleeggezin voor alle betrokkenen duidelijkheid en rust zal geven en dat het daarnaast een basis kan zijn voor frequenter en structureler contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders dan nu het geval is.
in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Dit in aanmerking nemende is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag. Het hof overweegt daartoe als volgt.
de reden geweest voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Hieraan voorafgaand, vanaf december 2011, liep er reeds een traject waarbij in het vrijwillig kader met de moeder is gewerkt aan haar opvoedcapaciteiten, omdat de veiligheid van [de minderjarige] in het geding was. Door zijn belaste voorgeschiedenis is [de minderjarige] kwetsbaar en heeft hij specifieke verzorging, begeleiding en ondersteuning nodig. Gebleken is dat de pleegouders hem dit kunnen bieden. Bij [de minderjarige] is sprake van een voortdurende alertheid en grenzeloosheid richting vreemden. [de minderjarige] vraagt meer zorg en aandacht dan gebruikelijk is voor een kind van zijn leeftijd.
De laatste tijd toont [de minderjarige] zich vaker boos, is hij drukker dan normaal en vluchtig, waarbij niet uitgesloten kan worden dat dit verband houdt met spanningen over de huidige, onzekere situatie met betrekking tot zijn perspectief. Uit de vragen die [de minderjarige] aan de pleegouders stelt, kan in ieder geval geconcludeerd worden dat hij zich bezighoudt met de vraag waar hij op zal groeien. Het hof is, met de raad, van oordeel dat een kind, zeker van deze jonge leeftijd en met deze geschiedenis, behoefte heeft aan duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief.
de mogelijkheden behoort, ziet het hof geen redenen om (alsnog) een nader onderzoek naar de situatie van de moeder, zoals door de moeder verzocht, te laten verrichten.
De huidige situatie van de moeder en de positieve ontwikkelingen die zij heeft doorgemaakt zouden het oordeel wat betreft het perspectief van [de minderjarige] niet anders maken. Daar komt bij dat de positieve ontwikkelingen die de moeder doormaakt relatief pril zijn en bezien moet worden of sprake is van een blijvende verandering. Dat het werken aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, ondanks de positieve wending die in het leven van de moeder heeft plaatsgevonden, thans niet meer tot de mogelijkheden behoort, terwijl de moeder, zoals zij zelf stelt, eerder niet bij machte was om adequaat te reageren op de haar geboden kansen op terugplaatsing, is, hoe verdrietig voor de moeder dan ook, vanuit het belang van [de minderjarige] zonder meer te begrijpen.
dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te vervullen en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het hof benadrukt dat de ontheffing van de moeder van het gezag geenszins aan de mogelijkheid in de weg staat om omgang met [de minderjarige] te hebben. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de overweging van de rechtbank dat de ontheffing van het gezag een basis kan zijn voor frequenter en structureler contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders dan nu het geval is, dient te worden gelezen in het licht van het gegeven dat er in het algemeen meer ruimte ontstaat voor omgang, wanneer de ouders accepteren dat hun kind elders zal opgroeien. Bij de invulling en bepaling van de frequentie van het contact dient het belang van [de minderjarige] voorop te staan.