In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2015, gaat het om een geschil tussen Mediq Apotheken B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer vorderde betaling van een suppletie op haar loon, die volgens haar voortvloeide uit een compensatieregeling in de CAO voor apotheken. De werknemer was in dienst bij Apotheek Pykstra B.V. en had in de periode van 1980 tot 2001 continu diensten gedraaid. Na de centralisatie van diensten in 2002, die leidde tot een substantiële achteruitgang in haar salaris, stelde zij dat zij recht had op compensatie op basis van artikel 12 lid 3 van de CAO, dat per 1 april 2002 van kracht werd. Het hof moest beoordelen of de vordering van de werknemer was verjaard en of de CAO-bepaling van toepassing was op haar situatie.
Het hof oordeelde dat de vordering van de werknemer was verjaard voor de periode tot en met januari 2005, maar dat de werknemer niet zonder meer recht had op de compensatie zoals zij die vorderde. Het hof concludeerde dat de bepalingen van de CAO niet terugwerkende kracht hadden en dat de werknemer de mogelijkheid om haar contracturen uit te breiden had moeten benutten om in aanmerking te komen voor de compensatie. De grieven van Mediq werden in het principaal hoger beroep gegrond verklaard, en de vorderingen van de werknemer werden afgewezen. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer tot terugbetaling van eerder ontvangen bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.