Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003624-14
Uitspraak d.d.: 12 juni 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 juni 2014 met parketnummer 08-963576-13 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van voorarrest, onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen cocaïne en verbeurdverklaring van de overige inbeslaggenomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I.N. Weski, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 05 september 2013 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het/de hierna te noemen voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van het/de hierna te noemen voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit/deze hierna te noemen voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, te weten:
- een geldbedrag van 1.274.840,- euro of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 670.020,- euro of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 611.895,- euro of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 16.000,- euro of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 1.335,- euro of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 1.700,- Dirhams of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 101.000,- Pesos of daaromtrent, en/of
- een geldbedrag van 76,- Dollars of daaromtrent,
althans een of meer geldbedragen.
2:
hij op of omstreeks 05 september 2013 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof verweren gevoerd omtrent de start van het onderzoek en daaropvolgende onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het wetboek van strafvordering (Sv.) althans van schendingen van artikel 6 of 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)). Dit leidt ertoe dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat algehele bewijsuitsluiting dient te volgen, aldus de raadsvrouw.
Deze verweren zijn grotendeels ook in eerste aanleg gevoerd en de rechtbank heeft daarover beslist dat zij geen doel treffen. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot deze verweren (start van het onderzoek en telefoontaps) juist heeft gemotiveerd en beslist. Het hof kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank omtrent het bovenstaande heeft overwogen en neemt de hieronder cursief) geciteerde beslissingen en motivering van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Waar in de cursieve gedeelten van dit arrest ‘rechtbank’ staat geschreven kan telkens ‘hof’ worden gelezen.
Uit het dossier blijkt dat het onderhavige onderzoek is begonnen na informatie van de Amerikaanse autoriteiten. Dit is de startinformatie geweest op basis waarvan de officier van justitie in Nederland nader onderzoek heeft gedaan, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot deze strafzaak tegen verdachte.
Uit het proces-verbaal betreffende Buitenland informatie d.d. 27 augustus 2013 volgt dat de startinformatie het volgende betreft:
“Intelligence indicates that the user of Netherlands telephone [nummer] is currently laundering large amounts of narcotics proceeds within the Netherlands.”
Bij deze informatie die de Amerikaanse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten hebben verstrekt, is vermeld dat de informatie op rechtmatige wijze is verkregen en door Nederlandse opsporingsdiensten in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt mocht worden. In beginsel dient de rechtbank op de juistheid van dergelijke informatie te vertrouwen. Het interstatelijke vertrouwensbeginsel geeft daarbij volgens vaste jurisprudentie de doorslag. Een uitzondering op het vertrouwensbeginsel wordt gemaakt indien sprake is van bijzondere omstandigheden, waarin sprake zou kunnen zijn van het niet respecteren van verdedigingsrechten, zoals die voortvloeien uit het EVRM. Indien er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van dergelijke omstandigheden, is er voor de verdediging een belang dat daarnaar nader onderzoek zal worden gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet als zodanige bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Dat er momenteel in het algemeen veel aandacht is voor mogelijke schending van de privacy door de inzet van opsporingsmiddelen door de Amerikaanse autoriteiten, maakt dat in dit concrete geval niet anders. Dat de officier van justitie informatie achterhoudt, is evenmin gebleken. Van een schending van de beginselen van een goede procesorde, zoals door de verdediging is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
(…)
Het verweer dat de officier van justitie op basis van door Amerikaanse opsporingsautoriteiten verstrekte informatie geen strafrechtelijk onderzoek had mogen starten, slaagt niet. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, voor zover beoogd, wordt verworpen.
(…)
De rechtbank stelt op grond van de processen-verbaal zoals die zich in het dossier bevinden vast, dat de officier van justitie naar aanleiding van informatie van de Amerikaanse autoriteiten de gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [nummer] heeft opgenomen en afgeluisterd. Dit was het telefoonnummer genoemd in de informatie van de Amerikaanse autoriteiten. Uit de inhoud van het telefoongesprek tussen de gebruiker van [nummer] en [nummer] ontstond de verdenking dat er op 5 september 2013 omstreeks 18:00 uur een ontmoeting zou gaan plaatsvinden tussen de gebruiker van de telefoonaansluiting[nummer] en een grote man, bij café [naam café] in [plaats], waarbij vermoedelijk€ 1.000.000,- (1000 vierkante meter) zou worden overgedragen.
Naar aanleiding hiervan beveelt de officier van justitie om ook op het nummer [nummer] een telefoontap te plaatsen en om de onmiddellijke omgeving van het [adres1] te [plaats] onder observatie te nemen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank juist overwogen waar zij stelt:
Tijdens deze observatie werd gezien dat verdachte een grote zwarte tas overhandigde aan een andere man en daarna naar de [adres1] in [plaats] reed, alwaar hij een portiek binnen ging dat toegang geeft tot de woningen [huisnummer] tot [huisnummer]. Verdachte werd vervolgens aangehouden in de woning op het adres [adres1] te [plaats], nadat door middel van een technisch hulpmiddel(toevoeging hof: een zogenaamde IMSI-catcher)
kon worden vastgesteld dat verdachte zich hier bevond.
Gelet op het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel, staat het in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of aan de vereisten van artikel 126m, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de beantwoording van de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Uiteindelijk staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling van de zittingsrechter. De zittingsrechter dient de beslissing van de rechter-commissaris tot verlening van de machtiging slechts marginaal te toetsen.
De machtiging ex artikel 126m, vijfde lid Sv voor het telefoonnummer [nummer] is gevorderd en is op 27 augustus 2013 verleend. De machtiging is gebaseerd op informatie van de Amerikaanse autoriteiten. Het hof is van oordeel dat de rechter-commissaris bij de verlening van deze machtiging in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek de toepassing van de bevoegdheid ook dringend vorderde, gelet op de stand en mogelijkheden van onderzoek en het grote maatschappelijke belang dat gegeven de informatie was gediend met de opsporing van het feit waarvoor verdenking bestond. Gelet op de aard van de verdenking voldoet het bevel aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bovendien blijkt uit het dossier dat niet verdachte maar een tot op heden onbekend gebleven persoon de gebruiker was van het onderhavige telefoonnummer [nummer], zodat verdachte - in weerwil van wat de raadsvrouw hieromtrent heeft opgemerkt - gelet op de Schutznorm niet in enig rechtens te respecteren belang geschonden kan zijn. Het hof is het eens met de rechtbank waar zij overweegt:
De rechtbank is van oordeel dat de uit het gebruik van laatstgenoemd telefoonnummer afkomstige informatie, gelet op de inhoud van het aan het dossier toegevoegde tapgesprek van 5 september 2013 – waarin wordt gesproken over het plannen van een ontmoeting om geld over te dragen – een redelijk vermoeden oplevert dat verdachte zich schuldig zou maken aan witwassen. Er is derhalve sprake van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Ook voor wat betreft de op 5 september gevorderde en verleende machtiging ex artikel 126m, vijfde lid Sv voor het telefoonnummer [nummer] is het hof van oordeel dat de rechter-commissaris bij de verlening van deze machtiging in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten en dat het onderzoek de toepassing van de bevoegdheid ook dringend vorderde. Ook hier is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
IMSI-catcher
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof aangevoerd, dat het gebruik van de IMSI-catcher als onrechtmatig opsporingsmiddel in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 2 Politiewet is ingezet, omdat, zo begrijpt het hof, het middel is ingezet niet om op niet stelselmatige wijze het telefoonnummer te verkrijgen, maar om de verblijfplaats van verdachte na te trekken. De raadsvrouw verbindt hieraan het gevolg dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat alle bewijs dient te worden uitgesloten van het bewijs, althans de in de woning aangetroffen goederen.
Het hof overweegt hieromtrent dat voor zover het middel berust op de opvatting dat de IMSI-catcher slechts kan worden ingezet om het nummer te verkrijgen, deze opvatting onjuist is. Dit volgt onder meer uit het ook door de raadsvrouw aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014.
De onderhavige inzet van de IMSI-catcher is als zodanig niet in een daarop toegesneden wettelijke bepaling geregeld. Voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze zaak aan de orde moet worden aangenomen dat de opsporingsambtenaren op grond van art. 2 (oud) Politiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012) alleen bevoegd zijn haar in te zetten op een wijze die een beperkte inbreuk maakt op grondrechten van burgers en die niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. In het bijzonder kan de toepassing van deze opsporingsmethode jegens de gebruiker van de GSM-telefoon onrechtmatig zijn indien zij in verband met de duur, intensiteit en frequentie ervan geschikt is om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene.
In het onderhavige geval is de IMSI-catcher ingezet tijdens een observatie waartoe de officier van justitie het bevel had gegeven. Gelet op het doel van dit bevel en op de kennelijk korte duur van de die observatie ondersteunende inzet van het apparaat en de beperkte intensiteit daarvan oordeelt het hof dat de inzet van de IMSI-catcher slechts een zo beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte maakt dat voor dat gebruik art. 2 (oud) Politiewet 1993 (thans art. 3 Politiewet 2012) een toereikende wettelijke grondslag biedt. Van strijd met artikel 8 EVRM is derhalve geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Forensisch onderzoek
De raadsvrouw heeft aangevoerd, dat is nagelaten om forensisch onderzoek te doen. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu dit ontlastend bewijsmateriaal ten aanzien van verdachte had kunnen opleveren. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel uitsluiting van alle bewijs dient te volgen, aldus de raadsvrouw.
Het hof oordeelt, dat gelet op de omstandigheden waaronder het onderzoek van de politie zich ten tijde van de aanhouding van verdachte bevond, niet valt in te zien dat het achterwege laten van forensisch onderzoek dient te worden beschouwd als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
Schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van feit 1
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet- ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde witwashandelingen betreffende de aan [medeverdachte] overhandigde tas en het kennelijk zich daarin bevindende geld (zoals ten laste gelegd onder feit 1 aanhef en eerste gedachtestreepje). Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] kort na zijn aanhouding is vrijgelaten na het voldoen van het gedane transactievoorstel en verdachte in een volstrekt gelijke dan wel minder strafbare positie wel wordt vervolgd.
De discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie om tot vervolging van een verdachte over te gaan, kan worden beperkt door de werking van de beginselen van een goede procesorde, het gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen. Het gelijkheidsbeginsel verwijst naar de gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Het hof is anders dan de verdediging van oordeel dat er geenszins sprake is van gelijke gevallen, nu de relevante feitelijke omstandigheden omtrent de vervolgingsbeslissing ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte] niet gelijk waren aan die van verdachte. Verdachte wordt immers naast de witwashandelingen betreffende de aan [medeverdachte] overhandigde tas met het zich daarin bevindende geld, ook verdacht van het witwassen van de overige in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde bedragen, en het aanwezig hebben van ongeveer 100 kilo cocaïne. Verdachte wordt vervolgd voor het geheel van de aan hem verweten gedragingen. Er is derhalve geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Naar het oordeel van het hof is ook overigens niet gebleken van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, en worden de verweren verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is ter zitting van het hof betoogd, dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde bedragen en het aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen cocaïne zoals ten laste gelegd onder feit 2. Verdachte had geen wetenschap van het geld in de door hem overgedragen tas noch had hij wetenschap van de aanwezigheid van het in de woning aangetroffen geld en de cocaïne. Er dient derhalve een integrale vrijspraak te volgen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende en sluit daarbij telkens zoveel als mogelijk aan bij de hieronder geciteerde overwegingen van de rechtbank (cursief) omdat de rechtbank juist heeft geoordeeld.
Zoals hierboven reeds overwogen, is de verdenking ontstaan dat de gebruiker van telefoonnummer [nummer] zich schuldig zou maken aan witwassen. De officier van justitie heeft vervolgens, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris, de gesprekken gevoerd met dit telefoonnummer opgenomen en afgeluisterd.
Uit de telefoongesprekken gevoerd door het telefoonnummer [nummer] met het telefoonnummer [nummer] ontstond het vermoeden dat de gebruiker van het nummer [nummer] op 5 september 2013 een geldbedrag zou overhandigen bij café [naam café] te [plaats]. Vervolgens is café [naam café] en de directe omgeving daarvan geobserveerd. Er werd gezien dat een man, die naar later verdachte bleek te zijn, een andere man, die naar later [medeverdachte] bleek te zijn, ontmoette op het terras van café [naam café] te [plaats].De mannen liepen daarna samen door het winkelcentrum en spraken met elkaar.
Beiden stapten vervolgens in een auto en reden naar de [adres2] te [plaats], alwaar [medeverdachte] uiteindelijk, nadat de man die later verdachte bleek te zijn gedurende enige tijd met zijn auto zich had verwijderd en weer kwam aanrijden, een gevulde zwarte tas uit de auto van verdachte pakte en in de kofferbak van zijn auto zette. [medeverdachte] is daarop aangehouden door de Dienst Speciale Interventies van de Landelijke Eenheid en in de zwarte tas die in de kofferbak van de auto werd aangetroffen, zaten bankbiljetten met een totale waarde van € 1.274.840,-.
Na de overdracht van de zwarte tas, is verdachte naar perceel [adres3] te [plaats] gereden. Met behulp van een imsi-catcher is vervolgens vastgesteld dat verdachte zich in het pand aan de [adres4] te [plaats] bevond.
Na binnentreden werd verdachte geheel naakt in voornoemde woning aangetroffen. Er bevonden zich geen andere personen in de woning. Toen verdachte daarop werd aangehouden gaf hij valselijk op [alias] te zijn, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en toonde hij zijn, naar later bleek, valse paspoort
.
Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden in deze woning op 5 september 2013, waarbij een GSM Nokia, kleur zwart, in beslag is genomen onder verdachte [code]. Deze telefoon was voorzien van de sim-kaart met het telefoonnummer [nummer]. Op 5 september 2013 heeft het telefoonnummer [nummer] meermalen sms-berichten ontvangen, met als inhoud dat een vriend(in) bij café [naam café] zou wachten. Ook ter terechtzitting van 17 december 2013 heeft verdachte verklaard op 5 september 2013 via de telefoon informatie te hebben ontvangen dat een vriend(in) bij café [naam café] zou zijn. Hij heeft ook verklaard een tas aan [medeverdachte] te hebben overgedragen. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat verdachte op 5 september 2013 een tas heeft overgedragen, waarin bankbiljetten met een totale waarde van € 1.274.840,- zaten.
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er kleren in de tas zaten. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig is, gelet op de inhoud van de sms-berichten/gesprekken in het dossier, meer in het bijzonder het tapgesprek d.d. 5 september 2013 te 20:01:08 uur, waarin aan verdachte wordt medegedeeld dat er geen probleem is en dat alles in orde is en waarin verdachte zegt dat een manspersoon in een heel veilige buurt is, en de omstandigheid dat de koffer op een ongebruikelijke plaats en na een georganiseerde ontmoeting en vervolgens omslachtige verplaatsing van die ontmoeting is overgedragen. Voor de heimelijke en omslachtige wijze van overdracht van de koffer met kleren heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
Conclusie
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van het geld in de tas en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 5 september 2013 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van
€ 1.274.840,-.
Het hof sluit zich aan bij deze conclusie van de rechtbank.
Tijdens de doorzoeking in de woning en de bijbehorende kelderbox aan de [adres4] op 5 september 2013 zijn bovendien grote contante geldbedragen (bankbiljetten) en een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
In de hal van de woning stond een blauwe tas, met hierin € 611.895,-. Grenzend aan de hal was een ruimte waar onder andere een wasmachine stond. Daar stond een tas op de grond met daarin € 670.020,-. In de slaapkamer werd op het tweepersoonsbed een heuptas met daarin € 1.335,- aan bankbiljetten aangetroffen. Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof verklaard dat dit zijn heuptas was. Verder werd eveneens in de slaapkamer € 16.000,- aangetroffen in een schoenendoos in de kledingkast. Verder werd in dezelfde ruimte in een lade 1.700 dirham en 51.050 pesos aangetroffen en 76 Amerikaanse dollar verstopt in een washand in de kledingkast. In weerwil van wat de raadsvrouw hieromtrent heeft opgemerkt volgt onomstotelijk uit het dossier dat al de hiervoor opgesomde aangetroffen geldbedragen zijn aangetroffen in de woning in vrij toegankelijke, niet afgesloten ruimtes.
Op het aanrecht in de keuken van de woning werd een sleutelbos aangetroffen waaraan vier sleutels zaten. Eén van deze sleutels paste op de toegangsdeur van perceel [adres4] te [plaats], één sleutel gaf toegang tot de gang naar de kelderboxen en één sleutel gaf toegang tot de kelderbox, behorende bij perceel [adres4]. In de kelderbox werd een blauwkeurige grote rolkoffer, een donkerkleurige rolkoffer en een witkleurige sporttas aangetroffen. In de blauwkeurige rolkoffer bevonden zich 50 pakketten, in de donkerkleurige rolkoffer 42 pakketten en in de witte sporttas 8 pakketten, welke pakketten later cocaïne bleken te bevatten. De pakketten cocaïne hadden een totaalgewicht van circa 100 kilogram.
Wetenschap
Door de verdediging wordt betwist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verschillende geldbedragen en de cocaïne die zijn aangetroffen in de woning of de berging van de woning. Verdachte heeft zich bij de politie telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij verklaard – kort weergegeven – dat hij de woning aan de [adres4] weliswaar vanaf 15 juli 2013 had gehuurd, maar dat hij deze vanaf 18 augustus 2013 had onderverhuurd aan een goede bekende van hem en zijn schoonfamilie, genaamd [naam]. Verdachte stelt rond 20 augustus 2013 teruggegaan te zijn naar Marokko en pas 5 september 2013 te zijn teruggekomen naar Nederland. Toen verdachte in Marokko was, zo stelt hij, heeft [naam] de sloten van de woning laten vervangen. Op 5 september 2013 kreeg verdachte van [naam] de telefoon met telefoonnummer [nummer] en de sleutels van de woning aan de [adres4]. Tevens verzocht [naam] verdachte om aan een derde een tas te overhandigen. Verdachte heeft aan dat verzoek voldaan. Hij stelt dat hij dacht dat er kleding in de tas zat. Daarna is hij naar de woning gegaan, alwaar hij die avond werd aangehouden. Hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van de aangetroffen geldbedragen en de cocaïne in de berging. Hij had niet de beschikking over de sleutels van de berging waar de cocaïne is aangetroffen.
Verdachte is in hoger beroep bij deze verklaring gebleven.
Het hof overweegt hieromtrent dat verdachte de woning aan de [adres4] te [plaats] met ingang van 15 juli 2013 heeft gehuurd voor een periode van 12 maanden. Verdachte heeft dit zelf bevestigd. Het door verdachte aangegane huurcontract ondersteunt het huurderschap en gebruik van de woning door verdachte. Bovendien werd verdachte - naakt en alleen - op 5 september 2013 in de woning aangetroffen terwijl de voormelde geldbedragen op verschillende plekken in de woning, in vrij toegankelijk ruimtes en deels op direct zichtbare plekken werden aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de avond van zijn aanhouding in de woning eten had bereid en zich, voordat hij werd aangehouden, had gedoucht. In weerwil van wat verdachte hieromtrent heeft verklaard werden er ook persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen in de woning. In de kledingkast in de slaapkamer bevond zich kleding en werden documenten op de valse naam van verdachte aangetroffen, die in die zin aan verdachte zijn te relateren. Het door verdachte die dag gedragen shirt hing eveneens in die slaapkamer. Het hof gaat er daarom op basis van al deze informatie, ook in samenhang met de onderstaande informatie bezien, van uit dat verdachte op 5 september 2013 zowel de huurder als ook de gebruiker was van de woning waar de hiervoor vermelde geldbedragen en cocaïne zijn aangetroffen.
Door de politie is nader onderzoek gedaan naar aanleiding van de door verdachte ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring. De rechtbank heeft aangeduid op welke punten zij de verklaring van verdachte onderzocht wenste te zien. De stukken van dit onderzoek zijn toegevoegd aan het strafdossier. Uit deze stukken leidt het hof af dat dit onderzoek op geen enkel wezenlijk punt voor de verklaring van verdachte een bevestiging heeft opgeleverd.
De verklaring van verdachte dat hij de woning vervolgens heeft verhuurd aan een persoon genaamd [naam] acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk, nu het bestaan van deze [naam] op geen enkele wijze wordt ondersteund in het dossier, dan wel wordt onderbouwd met concrete informatie van verdachte op basis waarvan diens identiteit zou kunnen worden vastgesteld.
In hoger beroep is dit, naar het oordeel van het hof, niet anders geworden. Het hof acht met de rechtbank de verklaring van verdachte over de toedracht niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige1] redengevend is voor het bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld en de cocaïne in de betreffende woning. [getuige1], eigenaar van Accuraat Vastgoedonderhoud, heeft bij de politie verklaard dat hij op 25 of 26 augustus 2013 is gebeld door een Engels sprekende man die gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] met het verzoek om de cilindersloten van zijn woning te vervangen. Op 27 augustus 2013 heeft [getuige1] vervolgens de sloten vervangen van de woning [adres4] (toevoeging hof: waaronder ook het slot van de berging)
te [plaats] en heeft hij de sleutels vervolgens aan de Engelssprekende man overhandigd. [getuige1] heeft verdachte herkend op een foto die aan hem getoond werd.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep verweer gevoerd op het gebruik van deze verklaring. Zij heeft aangevoerd dat zij niet door het openbaar ministerie in de gelegenheid is gesteld om aanwezig te zijn bij het afnemen van dit verhoor, ondanks meerdere verzoeken harerzijds. Dit geldt ook voor het verhoor van [getuige2]. Dit is in strijd met artikel 6 EVRM, en de verhoren dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt, dat [getuige1] ten tijde van het hoger beroep in aanwezigheid van de raadsvrouw door de raadsheer-commissaris is gehoord. Het door de raadsvrouw naar voren gebrachte geschonden belang is, zo daar al sprake van was, hiermee in zoverre hersteld. Overigens is door het niet in de gelegenheid stellen van de raadsvrouw om aanwezig te zijn bij een politieverhoor gegeven de omstandigheden geen sprake van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen aan zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Het verweer van de raadsvrouw voor zover dat ziet op de verklaring van [getuige2] kan onbesproken blijven, reeds nu gebleken is dat [getuige2] per abuis gehoord is in plaats van [getuige3] en het hof die verklaring ook niet voor het bewijs zal gebruiken.
Daarnaast heeft de raadsvrouw omtrent voormelde verklaring van [getuige1] aangevoerd dat deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt, vanwege de inzet van een enkelvoudige fotoconfrontatie gecombineerd met een niet genoegzame bevraging omtrent het signalement, mede in het licht met hetgeen de getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris in bijzijn van de verdediging heeft verklaard.
Het hof overweegt hierover het volgende. [getuige1] heeft bij de politie een verklaring afgelegd zoals hiervoor is weergegeven. Ten tijde van het hoger beroep is [getuige1] door de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft op dat moment verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Wel is hij bij die gelegenheid veel minder stellig geweest over zijn herkenning van verdachte. Uit het dossier is aannemelijk geworden dat getuige [getuige1] na het afleggen van zijn ten aanzien van verdachte belastende aanvankelijke verklaring – hoe dan ook - is benaderd door een hem onbekende man, die hem verzocht om deze verklaring in te trekken. Politieonderzoek heeft uitgewezen dat de winkel van [getuige1] daadwerkelijk door een door de politie gehoorde man - die zulks heeft erkend - is bezocht en dat die man de aldaar werkzame echtgenote van [getuige1] heeft aangesproken. [getuige1] heeft zich hierdoor ernstig bedreigd gevoeld. Het hof beschouwt het voorgaande – naast het tijdsverloop dat vanwege de werking van het menselijk geheugen in he algemeen effect heeft op de scherpte van herinneringen - als een aannemelijke verklaring voor het feit dat de verklaring van [getuige1] bij de raadsheer-commissaris minder stellig is. De getuige heeft hierover ook met zoveel woorden verklaard. Dit doet echter geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring bij de politie. Bovendien wordt de verklaring van [getuige1] zoals afgelegd bij de politie ondersteund door andere, hierna te bespreken bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de herkenning op basis van de enkelvoudige fotoconfrontatie:
De rechtbank is het met de raadsvrouw eens dat een meervoudige fotoconfrontatie de voorkeur verdient boven een enkelvoudige fotoconfrontatie. De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie in een situatie waarin wellicht een andere vorm van confrontatie mogelijk was geweest, leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat het daaruit voortgevloeide bewijsmiddel om die reden buiten beschouwing dient te worden gelaten. Wel dient het bewijsmiddel met grote behoedzaamheid op zijn betrouwbaarheid te worden getoetst. De rechtbank acht het resultaat van de fotoconfrontatie bruikbaar voor het bewijs, nu deze steun vindt in overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
De verklaring van [getuige1] wordt ondersteund door de volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden.
Op het huurcontract van verdachte voor de woning aan de [adres4] staat het telefoonnummer [nummer]. Ter terechtzitting van 17 december 2013 heeft verdachte verklaard dat het telefoonnummer vermeld op het huurcontract zijn telefoonnummer is. De rechtbank constateert dat met dit telefoonnummer op 27 augustus 2013 is gebeld met het telefoonnummer [nummer], op naam van [naam bedrijf], hetgeen strookt met de mededeling van [getuige1] hieromtrent. Verdachte stelt weliswaar dat hij op het moment dat de sloten werden vervangen niet in Nederland was, maar uit de boekingsgegevens van de luchtvaartmaatschappij blijkt dat er op naam van de alias van verdachte ([alias]) een vlucht voor 30 augustus 2013 van Amsterdam naar Agadir is geboekt. De ter terechtzitting van 11 maart 2014 gegeven verklaring van verdachte dat hij reeds met een vriend op 22 augustus 2013 met de auto uit Amsterdam is vertrokken richting Marokko via Malaga en dat [naam] een vlucht voor verdachte voor die 30e augustus 2013 zou hebben geboekt, omdat [naam] dacht dat verdachte vóór 30 augustus 2013 weer naar Nederland zou komen, acht de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene omtrent het bestaan van [naam] niet aannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte pas op 30 augustus 2013 naar Agadir is gevlogen en dat hij tot die tijd in Nederland was. Daar komt bij dat er diverse goederen in de betreffende woning zijn aangetroffen die erop duiden dat verdachte wel degelijk in de woning woonachtig was op 5 september 2013.
Nu [getuige1] heeft verklaard dat hij de sleutels van de (nieuwe) sloten aan verdachte heeft overhandigd en het dossier geen aanwijzingen bevat, die er op moeten duiden dat een ander dan verdachte toegang had tot de woning aan de [adres4] te [plaats], is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van voornoemde hoeveelheid geld en voornoemde hoeveelheid cocaïne in de woning en de bijbehorende kelderbox.
Van misdrijf afkomstig
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 (NJ 2010/456) bepaald dat - ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen contant geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is en dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden waaronder de verschillende geldbedragen werden aangetroffen, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de grote omvang van het totale geldbedrag, de ongebruikelijke wijze waarop het geld was verpakt en de wijze waarop een deel van het bedrag werd vervoerd. Ook kent het hof betekenis toe aan de omstandigheid dat er naast de geldbedragen, 100 kilogram cocaïne in de bij de woning behorende berging is aangetroffen terwijl de sleutel van die berging bij aantreffen van verdachte in de woning op het aanrecht lag.
Van verdachte mag in de gegeven situatie worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft dit nagelaten.
Het vorenstaande in aanmerking nemende stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat het geheel aan in de tenlastelegging vermelde bedragen van € 2.574.090,- van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan ook wetenschap had.
Het hof merkt nog op dat niet wordt vastgesteld dat verdachte zelf het misdrijf waaruit het geldbedrag afkomstig is, heeft gepleegd. Verdachte heeft zulks niet gesteld. De raadsvrouw heeft ook niet een verweer van die strekking gevoerd en evenmin dwingen de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden tot die gevolgtrekking.
Conclusie
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het witwassen van in de door verdachte gehuurde en gebruikte woning aangetroffen geld, te weten een geldbedrag van circa € 670.020,-, een geldbedrag van circa € 611.895,-, een geldbedrag van circa € 16.000,- een geldbedrag van circa € 1.335,-, een geldbedrag van circa 1.700,- Dirhams, een geldbedrag van circa 101.000,- Pesos, en een geldbedrag van circa 76,- Dollars, waarbij hij verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen van dit feit, nu wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt.
Het hof komt voorts tot een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 100 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, waarbij het hof verdachte hier eveneens zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen van dit feit, nu wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt.
Aangekondigd voorwaardelijk verzoek
In hoger beroep is het verzoek van de raadsvrouw om haar in de gelegenheid te stellen getuige [getuige3] te doen ondervragen bij tussenarrest van 26 september 2014 toetsend aan verdedigingsbelang toegewezen. De raadsheer-commissaris heeft getracht om deze getuige te horen, maar dit verhoor heeft niet kunnen plaatsvinden. De getuige is daarna in overleg met de raadsvrouw en de advocaat-generaal opgeroepen om ter zitting van het hof van 12 mei 2015 te verschijnen, waarbij de raadsvrouw tegenover de raadsheer-commissaris kenbaar heeft gemaakt bij niet verschijnen van de getuige bij voorbaat afstand te doen. In de aanloop naar de zitting bleek dat de oproeping de getuige niet heeft bereikt. De raadsvrouw heeft daarop per e-mail aangegeven dat zij wenste dat de zaak ter zitting zou worden behandeld, dat zij ter zitting afstand doet van de getuige, maar dat zij bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek zal doen. Na aanvang van de zitting van 29 mei 2015 heeft de raadsvrouw wederom medegedeeld dat zij afstand deed van de getuige en dat zij bij pleidooi zich nader zou uitlaten over voormelde getuige. Het hof stelt volledigheidshalve vast dat bij pleidooi geen voorwaardelijk verzoek met betrekking tot voormelde getuige is gedaan.
Het hof stelt vast dat de raadsvrouw afstand heeft gedaan van de getuige [getuige3] en dat er nadien geen verzoek is gedaan waarover het hof een beslissing zou moeten nemen. Het hof acht ambtshalve geen noodzaak aanwezig voormelde getuige te horen, het hof acht zich voldoende geïnformeerd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 5 september 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, het hierna te noemen voorwerp voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat dit hierna te noemen voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, te weten:
- een geldbedrag van 1.274.840,- euro.
hij op 5 september 2013 te [plaats], de hierna te noemen voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze hierna te noemen voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
- een geldbedrag van 670.020,- euro en
- een geldbedrag van 611.895,- euro en
- een geldbedrag van 16.000,- euro en
- een geldbedrag van 1.335,- euro en
- een geldbedrag van 1.700,- dirhams en
- een geldbedrag van 101.000,- pesos en
- een geldbedrag van 76,- dollars.
2:
hij op 5 september 2013 te [plaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 kilogram, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
en
witwassen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich ook hier zo veel als mogelijk aan bij de overwegingen van de rechtbank.
Verdachte heeft zich - naar het zich laat aanzien in een internationale setting - schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, gericht op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 100 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid is van dien aard dat de cocaïne kennelijk bestemd was voor handel en verdere verspreiding. Door aldus te handelen heeft verdachte aanzienlijk bijgedragen aan de instandhouding van de illegale en criminele markt van verdovende middelen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van cocaïne. Verdachte heeft zich kennelijk niets aangetrokken van de gevaren voor de gezondheid van cocaïnegebruikers en de nadelige gevolgen voor de maatschappij.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 mei 2015, waaruit blijkt dat verdachte – in bezit van de Ierse nationaliteit - in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Wel is uit de stukken gebleken en heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard dat hij in het verleden in het Verenigd Koninkrijk onherroepelijk is veroordeeld tot 15 jaren gevangenisstraf wegens betrokkenheid bij import van verdovende middelen. Het hof zal deze veroordeling als strafverzwarende omstandigheid laten meewegen.
De combinatie van het voorhanden hebben van ongeveer 100 kilo harddrug en het witwassen van grote hoeveelheden geld maakt dat naar het oordeel van het hof hier sprake is van zeer ernstige strafbare feiten die een gevangenisstraf van een lange duur noodzakelijk maken. Het kan immers niet anders dan dat het voorhanden hebben van dergelijk grote bedragen aan geld in wisselende coupures gecombineerd met het voorhanden hebben van een dergelijk grote hoeveelheid cocaïne betekent dat verdachte zich bevindt in kringen van de (internationale) georganiseerde criminaliteit en daarin participeert. Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van zeven jaren een passende en noodzakelijke bestraffing is. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht het hof niet aanwezig. Het hof zal die straf aan verdachte opleggen.