ECLI:NL:GHARL:2015:4296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
21-005705-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot zware mishandeling na schietincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Gelderland. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte op 11 mei 2014 in Harderwijk met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten, wat heeft geleid tot verwondingen aan de bil en lies van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, maar niet bewezen geacht dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, zoals gevorderd door de advocaat-generaal. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de daad van de verdachte schade heeft geleden. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op 2.000 euro en de materiële schade op 888 euro. De verdachte is ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005705-14
Uitspraak d.d.: 18 juni 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 september 2014 met parketnummer 05-720113-14 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1986],
thans verblijvende in [P.I. verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juni 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:

1.

primair
hij op of omstreeks 11 mei 2014 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een pistool/revolver, althans een vuurwapen, op/tegen de (rechter)bil en/of het (rechter)been en/of op/in de richting van het hoofd en/of op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiairhij op of omstreeks 11 mei 2014 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een pistool/revolver, althans een vuurwapen, op/tegen de (rechter)bil en/of het (rechter)been en/of op/in de richting van het hoofd en/of op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Heeft verdachte geschoten?

Vast staat dat er op 11 mei 2014 op aangever geschoten is. De eerste vraag die aan het hof voor ligt, is of het verdachte is geweest die op aangever heeft geschoten.
Het hof beantwoordt die vraagt bevestigend.
Aangever heeft verklaard dat verdachte op hem heeft geschoten. Het hof is het weliswaar met de raadsman eens dat aangever mogelijk niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, maar dat betekent nog niet dat hij heeft gelogen over wie op hem heeft geschoten.
De verklaring van aangever dat het verdachte is geweest, wordt in voldoende mate ondersteund door ander bewijsmateriaal, te weten:
  • er is kort voorafgaand aan het schietincident telefonisch contact tussen aangever en verdachte geweest;
  • verdachte heeft verklaard dat hij die dag in de auto van zijn vader reed, een groene Fiat Punto met kenteken [kenteken], terwijl getuige [getuige 1] bij de plaats delict een groene auto heeft zien staan en getuige [getuige 2] een zeegroene auto met kenteken [kenteken], welk kenteken grotendeels overeenkomt met het kenteken van de auto van verdachtes vader;
  • verdachtes alibi dat hij op het bewuste moment bij zijn (toenmalige) partner [getuige 3] was, stemt niet overeen met de verklaring van [getuige 3], inhoudende dat verdachte die middag bij haar kwam nadat zij al (van een ander) had gehoord dat iemand was neergeschoten in Harderwijk;
  • getuige [getuige 3] heeft een dag na het schietincident in een telefoongesprek met de politie spontaan de vraag gesteld ‘of alles goed was met die ander’. Zij bevestigde dat ze wel wist waar het over ging. Even later heeft zij daaraan toegevoegd dat het allemaal wat anders lag dan die man vertelde.
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen acht het hof de door verdachte gegeven voorstelling van zaken ongeloofwaardig.
Andere scenario’s, bijvoorbeeld dat een andere auto valse kentekenplaten heeft gehad, zijn door de verdediging niet aannemelijk gemaakt. Namens de verdachte is nog aangevoerd dat hij toen - blijkens de foto op zijn ID-staat - een ringbaardje had, terwijl de getuigen dit niet hebben genoemd in het signalement. Het hof gaat aan dit verweer voorbij. Het hof kan allereerst niet vaststellen dat de foto op de ID-staat kort na verdachtes aanhouding in deze zaak is gemaakt, maar zelfs als dat het geval is, constateert het hof dat op genoemde foto geringe baardgroei is te zien, waarbij nog komt dat hij pas enige tijd ná de schietpartij is aangehouden.
Bijgevolg acht het hof bewezen dat het verdachte is geweest die op aangever heeft geschoten.

Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?

Het hof is van oordeel dat op basis van de aanwezige medische informatie in het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, zodat vrijspraak van het primair tenlastegelegde dient te volgen. Door met een wapen op een persoon te schieten, heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof komt derhalve tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 mei 2014 in de gemeente Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans eenmaalmet een pistool/revolver, althans een vuurwapen, op/tegen de (rechter)bil
en/of het (rechter)been en/of op/in de richting van het hoofd en/of op/in de richting van het lichaamvan die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde een gevangenisstraf van zes jaren wordt opgelegd.
De rechtbank Gelderland heeft verdachte overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde een gevangenisstraf van vier jaren wordt opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft op het slachtoffer geschoten en hem daarmee verwond in zijn bil en lies. Verdachte heeft zeer gevaarlijk gehandeld. Het slachtoffer had ernstiger gewond kunnen raken. Door aldus te handelen heeft verdachte forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en bij hem grote psychische schade veroorzaakt, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Het slachtoffer voelt zich angstig en onveilig, hij is totaal uit balans en durft niet meer alleen de straat op. In verband met zijn angsten, nachtmerries en herbelevingen is hij onder behandeling bij een psycholoog en gebruikt hij medicijnen.
Het hof neemt verder in aanmerking een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 4 mei 2015, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van vier jaren, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, aangewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt 3.355 euro. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van 2.538 euro. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof beslist als volgt over de onderscheiden schadeposten.
De vordering immateriële schadevergoeding: aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in materiële schade bestaat. Verdachte heeft dat nadeel toegebracht, zodat dat aan hem is toe te rekenen. Die schade wordt naar maatstaven van billijkheid begroot op 2.000 euro, welk bedrag het hof aan de benadeelde zal toewijzen.
De vordering immateriële schadevergoeding: de posten ‘verlies eigen risico zorgverzekering 2014’ en ‘daggeldvergoeding ziekenhuis’ zijn niet gemotiveerd betwist, zodat het hof die posten zal toewijzen. Voor wat betreft de post ‘kleding’ heeft de verdediging aangevoerd dat die niet is onderbouwd met stukken (bonnen). Het hof schat die schade op 500 euro, welke bedrag het hof aan de benadeelde zal toewijzen, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.888,00 (tweeduizend achthonderdachtentachtig euro) bestaande uit € 888,00 (achthonderdachtentachtig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.888,00 (tweeduizend achthonderdachtentachtig euro) bestaande uit € 888,00 (achthonderdachtentachtig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. H.G.W. Stikkelbroeck en mr. P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Gereke, griffier,
en op 18 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.