ECLI:NL:GHARL:2015:4239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
200.157.244/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in strijd met de belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige]. De zaak is ontstaan na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2014, waarin het verzoek van [verzoekster] om een omgangsregeling werd afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat omgang op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren uit de relatie tussen [verzoekster] en [verweerster]. Na de ontbinding van het huwelijk tussen partijen heeft [verweerster] het gezag over [de minderjarige] gekregen. Er zijn verschillende eerdere beschikkingen geweest met betrekking tot de omgangsregeling, waarbij de rechtbank in 2010 en 2011 heeft bepaald dat er geen omgang zal plaatsvinden. In 2014 heeft [verzoekster] opnieuw verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2015 is gebleken dat er een ernstig verstoorde relatie bestaat tussen [verzoekster] en [verweerster], wat de mogelijkheden voor contactherstel tussen [verzoekster] en [de minderjarige] bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage aangegeven dat een omgangsregeling schadelijk zou zijn voor [de minderjarige], gezien de angst en zorgen die [verweerster] heeft over het gedrag van [verzoekster]. Het hof heeft deze bevindingen overgenomen en geconcludeerd dat het belang van [de minderjarige] voorop staat.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor contactherstel en dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. De beslissing van het hof is dan ook om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van [verzoekster] af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.244/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/100304 / FA RK 13-2058)
beschikking van de familiekamer van 21 mei 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
voorheen advocaat: mr. J.W. Leseman, kantoorhoudend te Tilburg,
thans advocaat: mr. S.M.I. Engelen (kantoorgenoot van mr. Leseman),
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. W.J.A. van Es, kantoorhoudend te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Het geding in hoger beroep
1.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 oktober 2014, is [verzoekster]
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek van [verzoekster] om een omgangsregeling met
[de minderjarige] vast te stellen toe te wijzen, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het gerechtshof passend acht.
1.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 november 2014,
heeft [verweerster] het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden.
1.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 14 oktober 2014 een brief van 13 oktober 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland (verder te noemen: de raad);
- op 25 februari 2015 een brief van 24 februari 2015 van mr. Engelen met bijlagen.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2015 plaatsgevonden.
[verzoekster] en [verweerster] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak de heer [C] verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Ten tijde van het huwelijk tussen partijen is [in] 2004 te [D] uit [verweerster] [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige]) geboren. [verweerster] is alleen met het gezag over [de minderjarige] belast. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking van 19 oktober 2005 in de registers van de burgerlijke stand op 21 november 2005. [de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van partijen haar hoofdverblijf bij [verweerster].
2.2
Bij beschikking van 19 oktober 2005 is voorts, voor zover in hoger beroep van belang, met ingang van 24 augustus 2005 een omgangsregeling tussen [verzoekster] en [de minderjarige] vastgesteld. Vanaf 16 september 2006 wordt geen uitvoering meer gegeven aan deze omgangsregeling.
2.3
Bij beschikking van 27 oktober 2010 heeft de rechtbank de beschikking van
19 oktober 2005 in dier voege gewijzigd dat wordt bepaald dat tussen [verzoekster] en [de minderjarige]
geen omgang zal plaatsvinden.
2.4
Bij beschikking van 2 augustus 2011 heeft het gerechtshof Leeuwarden de beschikking van 27 oktober 2010, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de omgang, bekrachtigd en tevens een informatieplicht opgelegd.
2.5
Bij inleidend verzoekschrift van 19 juli 2013 heeft [verzoekster] de rechtbank, voor zover in hoger beroep nog van belang, (wederom) verzocht te bepalen een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen als nader omschreven in dat verzoekschrift. [verweerster] heeft zich tegen het inleidende verzoek verweerd.
2.6
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 juli 2014, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [verzoekster] om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen.

3.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de omgangsregeling
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige]. Uitgangspunt is dat het kind recht op omgang heeft met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of wanneer de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt is of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of wanneer omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.2
Uit onderzoek van de raad komt, zoals blijkt uit het raadsrapport van 27 februari 2014,
naar voren dat [de minderjarige] sinds augustus 2011 weet van het bestaan van [verzoekster] en van het feit dat zij geboren werd tijdens de relatie tussen haar moeder en [verzoekster]. Hiervoor was zij niet op de hoogte van de rol die [verzoekster] in haar geschiedenis heeft gespeeld en leefde zij in de veronderstelling één moeder te hebben door wie zij opgevoed werd en een vader te hebben die zij regelmatig bezoekt. Bij [verweerster] bestaat geen enkele ruimte voor contactherstel met [verzoekster] teneinde de communicatie tussen haar en [verzoekster] te verbeteren en daarmee een basis te leggen voor contact tussen [de minderjarige] en [verzoekster]. De persoon en het gedrag van [verzoekster] roepen bij [verweerster] angst, zorg en weerzin op, wat zijn oorsprong vindt in de door haar als traumatisch beleefde gebeurtenissen en gedragingen van [verzoekster] (overmatig drankgebruik en dreigend gedrag) tijdens en na de relatie. Daarnaast is [verweerster] zeer stellig in haar weigering om mee te werken aan contactherstel tussen [de minderjarige] en [verzoekster], omdat zij van mening is dat eerder genoemd gedrag schadelijk voor [de minderjarige] zal zijn. Naar de mening van de raad is een opgelegde omgangsregeling met [verzoekster] op dit moment in strijd met [de minderjarige]'s belangen. Aan belangrijke voorwaarden voor contactherstel is niet voldaan. De relatie tussen [verweerster] en [verzoekster] is al jarenlang ernstig verstoord. De mogelijkheden tot contactherstel tussen beiden met als doel de communicatie te hervatten en te verbeteren acht de raad momenteel nihil. Een opgelegd contact tussen [de minderjarige] en [verzoekster] zal bij [de minderjarige] een loyaliteitsconflict veroorzaken en een complicerende en spanningsvolle factor in haar huidige leven vormen. [de minderjarige] zal een concrete invulling moeten gaan geven aan een ouder-kind band die zij niet voelt en waar zij zich geen voorstelling van kan maken, omdat die
niet in haar belevingswereld past. Daarbij is [verweerster] niet in staat haar hierbij adequaat te ondersteunen. Te voorzien valt dat een opgelegd contact een uiterst moeizaam traject zal behelzen met een zeer geringe kans van slagen gelet op de forse aanwezige belemmeringen. De spanning die dit in deze situatie met zich zal brengen, vormt naar de mening van de raad een potentiële bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige], die op dit moment ongestoord verloopt.
3.3
Het hof stelt voorop dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoekster] betrokken is bij [de minderjarige] en dat zij, door een periode afstand te houden in de hoop daardoor rust (voor [de minderjarige]) te creëren, haar best heeft gedaan om in het belang van [de minderjarige] te handelen. Dit getuigt van inzicht in de belangen van [de minderjarige]. Ook in deze procedure staat het belang van [de minderjarige] centraal. De vraag die hier beantwoord moet worden is of het in het belang van [de minderjarige] is dat een omgangsregeling tussen haar en [verzoekster] wordt vastgesteld. De raad heeft, zoals hiervoor nader uiteengezet, verschillende contra-indicaties voor omgang tussen [de minderjarige] en [verzoekster] geconstateerd, waaronder het gegeven dat bij [verweerster] geen ruimte bestaat voor contactherstel met [verzoekster] teneinde de communicatie tussen haar en [verzoekster] te verbeteren. Ook ter zitting van het hof is gebleken dat er bij [verweerster] geen enkele ruimte bestaat om het contact met [verzoekster], dan wel het contact tussen [de minderjarige] en [verzoekster] (opnieuw) tot stand te laten komen. [verweerster] blijft bij haar standpunt dat zij geen vertrouwen heeft in [verzoekster] en dat zij haar (onder invloed van alcohol en door haar persoonlijkheidsproblemen) gevaarlijk vindt. Het gedrag van [verzoekster] tijdens de zitting van de rechtbank op 13 november 2013 heeft het beeld dat [verweerster] van [verzoekster] heeft, bevestigd.
Uit de stukken blijkt dat [verzoekster] tijdens die zitting met dubbele tong sprak en dat zij de rechter veelvuldig onderbrak en hem meermalen beledigde. Ook uit het onderzoek van de raad zijn signalen naar voren gekomen die op zijn minst vragen oproepen over het middelengebruik en gedrag van [verzoekster] en daarmee over mogelijke risico's in en rond contact met [de minderjarige]. Naar het oordeel van het hof worden die vragen niet weggenomen door hetgeen door c.q. van de zijde van [verzoekster] in het geding in hoger beroep naar voren is gebracht.
3.4
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, evenals de rechtbank, van oordeel dat omgang tussen [verzoekster] en [de minderjarige] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] zodat het daartoe strekkend verzoek moet worden afgewezen.

4.De slotsom

4.1
Gelet op het vorenoverwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
9 juli 2014, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 mei 2015 in bijzijn van de griffier.