In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 25 oktober 2013 een administratieve sanctie van € 85,- had opgelegd aan de betrokkene wegens het parkeren in strijd met een parkeerverbod (bord E1). De kantonrechter oordeelde dat de auto van de betrokkene volledig in de berm stond en dat het verkeersbord volgens het Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens alleen voor de rijbaan geldt, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de gedraging had plaatsgevonden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 26 mei 2015 heeft de gemachtigde van de betrokkene verklaard dat het voertuig gedeeltelijk op de rijbaan stond geparkeerd. Het hof heeft vastgesteld dat de auto inderdaad deels op de rijbaan stond en dat de gedraging dus wel degelijk had plaatsgevonden. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de gemachtigde van de betrokkene, die op € 53,92 worden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de ambtsedige verklaring van de verbalisant in WAHV-zaken en de mogelijkheid voor de betrokkene om specifieke feiten aan te voeren die de juistheid van deze verklaring kunnen betwisten. Het hof concludeert dat de kantonrechter de feiten onjuist heeft beoordeeld en dat de sanctie terecht is opgelegd.