ECLI:NL:GHARL:2015:4214

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
200.163.045
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie conform nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een bijdrage van € 500,- per maand opgelegd gekregen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, geboren in 2001. De man was het niet eens met deze beschikking en heeft vier grieven ingediend, waarbij hij verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 25,- per maand. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 26 maart 2007 is ontbonden en dat zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de nieuwe richtlijnen voor kinderalimentatie die op 1 januari en april 2013 zijn ingegaan. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere beschikking niet eerder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind had vastgesteld, waardoor de eerste grief van de man faalde.

Bij de bepaling van de behoefte van het kind heeft het hof rekening gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving en het kindgebonden budget. Het hof heeft geconcludeerd dat de man een bijdrage van € 25,- per maand moet betalen, omdat de draagkracht van beide ouders onvoldoende is om volledig in de behoefte van het kind te voorzien. De eerdere beschikking is vernietigd en de nieuwe bijdrage is vastgesteld op € 25,- per maand, met ingang van 13 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.045
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem)
beschikking van de familiekamer van 9 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C.A. Dennissen-Wit te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties a t/m e, ingekomen op 12 januari 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 2 maart 2015;
- een journaalbericht van mr. Dennisssen-Wit van 12 maart 2015 met bijlagen, ingekomen op 13 maart 2015;
- een journaalbericht van mr. Bergwerf Bok van 2 april 2014 met bijlagen, ingekomen op
3 april 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 26 maart 2007 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het kind heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] (hierna ook: kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 13 oktober 2014 vastgesteld op € 500,- per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
13 oktober 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw niet ontvankelijk te verklaren, althans haar dit verzoek te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, althans te bepalen dat de man met ingang van de te wijzen beschikking een bijdrage zal betalen van € 25,- per maand aan kinderalimentatie, althans met ingang van een datum en met een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man niet ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man voert in zijn eerste grief aan dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek omdat zij geen wijziging van omstandigheden heeft gesteld. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat sprake is van een eerste vaststelling van de kinderalimentatie en dat er ook nog sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.2
Het hof is van oordeel dat niet eerder in een beschikking een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] is vastgesteld. Dat in een eerdere rechterlijke beschikking wel de behoefte van [kind 1] is vastgesteld en de draagkracht van de man is beoordeeld, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat in de situatie van beide partijen veranderingen hebben plaatsgevonden, zodat ook op die grond een beoordeling van de behoefte en de draagkracht is gerechtvaardigd. De eerste grief van de man faalt.
5.3
Op 1 januari en april 2013 zijn de nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen in werking getreden. Deze richtlijnen zullen worden toegepast bij wijzigingen in de behoefte die zich na 1 januari 2013 hebben voorgedaan en bij wijzigingen in de draagkracht die zich na 1 april 2013 hebben voorgedaan dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld.
5.4
Het hof zal bij de bepaling van de behoefte van het kind volgens de huidige richtlijnen uitgaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, inclusief het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt en op basis daarvan de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vaststellen. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
5.5
In grief twee betwist de man dat het eigen aandeel in de kosten van [kind 1] € 500,- per maand bedraagt zoals door de vrouw in haar inleidend verzoek gesteld. De man verwijst daarbij naar de beschikking voorlopige voorzieningen van 28 december 2005 van de rechtbank Arnhem waarbij de behoefte van [kind 1] is berekend en vastgesteld op € 410,- per maand. Ter mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden om uit te gaan van die reeds eerder vastgestelde behoefte. Geïndexeerd naar 2014 bedraagt die behoefte € 475,54.
5.6
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat zij in 2014 een kindgebondenbudget ontving van € 148,- per maand en in 2015 van € 359,- per maand.
Van de zijde van de vrouw is ter zitting betoogd dat het kindgebondenbudget en daarmee ook de verhoging hiervan per 1 januari 2015 in de vorm van de alleenstaande ouderkop niet in mindering moet worden gebracht op de behoefte van [kind 1].
Het hof overweegt hierover als volgt.
Ingevolge artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek dient bij de bepaling van het bedrag dat terzake van, in deze, de kosten van verzorging en opvoeding van een kind moet worden betaald enerzijds rekening te worden gehouden met de behoefte van het kind en anderzijds met de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Het kindgebonden budget, en daarmee ook de alleenstaande ouderkop, zijn componenten die het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen beïnvloeden. Dat aldus mogelijk grotendeels in de behoefte wordt voorzien uit de algemene middelen en niet door de man als onderhoudsplichtige doet aan het voorgaande niet af. Immers, de wetgever heeft bij invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen onderkend dat het kindgebonden budget mogelijk behoefte dekkend zou zijn en aldus de juridische grondslag voor de verplichting tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zou kunnen doen ontvallen en geen aanleiding gezien deze gevolgen door middel van een wijziging bij te stellen.
Andere omstandigheden die een afwijking van de aanbevelingen van de Expertgroep zouden rechtvaardigen zijn niet gesteld of gebleken.
5.7
Gelet op het vorenstaande bedraagt het eigen aandeel van de ouders (afgerond)
in 2014 € 328,- en in 2015 € 120,- per maand. In zoverre slaagt grief twee.
Draagkracht
5.8
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van het kind dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot het kind staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.9
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen.
5.1
De man, geboren op [geboortedatum] 1971, heeft de volgende inkomsten:
- een belastbaar loon van € 3.697,- blijkens de jaaropgaaf 2013 en € 3.651,- in 2014 (werkzaamheden markt).
De man voert sinds 18 december 2013 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [A ]. Uit de overgelegde winst en verliesrekening over 2014 blijkt een winst van € 10.072,-. De winstprognose voor 2015, 2016 en 2017 is € 11.400,-, € 12.850,- en € 14.030,-.
De man heeft voorts recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
De man is gehuwd met [B] (verder te noemen: [B]), met wie hij twee kinderen heeft. [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2010 en [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2014. [B] is in verwachting van het derde kind.
5.11
De man voert aan dat bij de bepaling van zijn netto besteedbaar inkomen moet worden uitgegaan van de door hem in eerste aanleg en hoger beroep overgelegde financiële stukken ten aanzien van zijn huidige inkomen uit zijn onderneming en zijn salaris voor werkzaamheden op de markt. De vrouw betwist dit en stelt dat moet worden uitgegaan van het oude inkomen van de man bij E-Care Repair Service BV in 2013, omdat de man daar na de doorstart van het failliete bedrijf zelf ontslag heeft genomen. Volgens de vrouw is sprake van verwijtbaar inkomensverlies.
5.12
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het inkomen van de man na de doorstart van het bedrijf E-Care Repair Service BV drastisch is gedaald. Uit de overgelegde salarisstroken van februari en maart 2014 blijkt een inkomen van € 829,20 netto per maand. Vanwege dit forse inkomensverlies heeft de man er voor gekozen het [A ] over te nemen van zijn broer. Uit de overgelegde jaarstukken en prognoses van de boekhouder blijkt een winst van ongeveer € 900,- netto per maand. Het hof is, anders dan de vrouw, van oordeel dat geen sprake is van vrijwillig inkomensverlies aan de zijde van de man. Door het faillissement van de werkgever van de man en de doorstart is het inkomen van de man gedaald. Het huidige inkomen van de man is vergelijkbaar aan het inkomen dat de man in 2014 verdiende bij E-Care Repair Service BV, zodat geen sprake is van inkomensverlies. Dat de man elders een hoger salaris zou kunnen verdienen, acht het hof, bij betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd.
5.13
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel, nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.500,- per maand. Op grond van de draagkrachttabel 2014 geldt bij het netto besteedbaar inkomen van de man beneden € 1.250,- per maand een minimumbijdrage van € 50,- per maand bij twee kinderen of meer. Nu het netto besteedbaar inkomen van de man rond dit bedrag ligt en gelet op het aanbod van de man zoals gedaan in zijn beroepschrift en ter mondelinge behandeling, stelt het hof zijn aandeel in de kosten van [kind 1] vast op € 25,- per maand.
5.14
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1978, vormt met [kind 1] een gezin. Zij heeft een uitkering van € 960,83 netto per maand.
5.15
De vrouw stelt dat zij een draagkracht heeft van € 25,- per maand om bij te dragen in de kosten van [kind 1], hetgeen de man niet heeft betwist. Het hof gaat daarom ook uit van dat bedrag.
5.16
Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van [kind 1] te voorzien, vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting en dienen beide ouders maximaal bij te dragen in de behoefte van [kind 1]. Dit leidt ertoe dat de man aan de vrouw met ingang van 13 oktober 2014 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] van € 25,- per maand dient te betalen.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
13 oktober 2014, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 13 oktober 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.M. Blankestijn, R. Krijger en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 9 juni 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.