ECLI:NL:GHARL:2015:4052

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
14-01130
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslag en heffingsrente in verband met kapitaalsuitkering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van een BV, en de Inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of een bedrag van € 122.000 ten laste mag worden gebracht van het belastbare inkomen uit werk en woning. De belanghebbende ontving in 2009 een kapitaalsuitkering van € 122.115 uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij de belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank die de aanslag gedeeltelijk had vernietigd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen aan de BV als een geldlening zijn verstrekt, en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 14/01130
uitspraakdatum: 2 juni 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], Oostenrijk (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2014, nummer LEE 13/1677, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 254.913. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 6.390. Bij beschikking is een revisierente berekend ten bedrage van € 24.423.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 september 2014 gegrond verklaard voor zover het de beschikking revisierente betreft, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd, de beschikking revisierente vernietigd, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, het beroep overigens ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft geen doorgang gevonden. Partijen hebben aangegeven niet te zullen verschijnen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in 2009 een bedrag van € 122.115 ontvangen uit hoofde van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule.
2.2
Belanghebbende was in 2009 directeur-(middellijk) enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: de BV).
2.3
Belanghebbende had in 2009 een schuld in rekening-courant aan de BV.
2.4
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar bedragen gestort op de bankrekening van de BV van in totaal € 122.000, te weten stortingen van € 27.500, € 50.000, € 15.000 en € 29.500. Op de desbetreffende bankafschriften staat als omschrijving bij de stortingen vermeld “[B].” respectievelijk “[B] terugbetaling”.
2.5
De BV is in 2011 gefailleerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende een bedrag ad € 122.000 ten laste mag brengen van zijn belastbare inkomen uit werk en woning op grond van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende ontvangen kapitaalsuitkering belast is.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de bestreden aanslag.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de uitkering uit hoofde van de hiervoor – onder 2.1 – bedoelde kapitaalverzekering heeft gestort in de BV ten titel van geldlening, op welke geldlening artikel 3.92 Wet IB 2001 van toepassing is.
4.2
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake is geweest van een geldlening aan de BV naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. Er is ter zake geen schriftelijke overeenkomst van geldlening overgelegd, noch enig ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de gereleveerde stortingen ten titel van geldlening aan de BV zijn verstrekt. Veeleer lijkt, gelet op de omschrijving op de bankafschriften, sprake te zijn van een aflossing van de rekening-courantschuld van belanghebbende aan de BV.
4.3
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 2 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma )
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.