ECLI:NL:GHARL:2015:398

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
14/00439
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onroerendezaakbelasting en heffingsmaatstaf voor gebruikersbelasting van een melkveebedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een melkveebedrijf, tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen had een aanslag opgelegd van € 215, gebaseerd op een waarde van € 234.000 voor de onroerende zaak, die onder andere een bedrijfswoning en stallen omvat. Belanghebbende was het niet eens met de waarde die aan de tuin was toegekend en stelde dat deze waarde buiten aanmerking moest worden gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2014 werd het geschil besproken. Belanghebbende betoogde dat de waarde van de tuin € 60.250 moest zijn, terwijl de heffingsambtenaar een waarde van € 22.100 hanteerde. Het Hof oordeelde dat de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting op € 195.000 moest worden vastgesteld, wat leidde tot een vermindering van de aanslag tot € 179. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar.

Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.434 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 januari 2015, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00439
uitspraakdatum:
20 januari 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2014, nummer UTR 13/1522, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: gebruikersbelasting) voor het jaar 2012 opgelegd ten bedrage van € 215 ter zake van het gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 4 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), welke aanslag is berekend naar een waarde van € 234.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 februari 2013 het door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 26 maart 2014 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 2 mei 2014 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A], werkzaam bij [B] te [L]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [C].
1.7.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar, met instemming van belanghebbendes gemachtigde, een afschrift van de uitspraken van Hof Den Bosch 6 november 2014, nr. 13/00580, ECLI:NL:GHSHE:2014:4612, en Rechtbank Overijssel 7 juli 2014, nr. Awb 14/229, ingebracht.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

De onroerende zaak betreft een agrarisch object (melkveebedrijf), bestaande uit een bedrijfswoning, stallen, bedrijfsgebouw, schuur, werktuigberging/wagenloods, hooi-/stroschuur, gelegen op een perceel van 3.250 m². De oppervlakte van de grond onder en bij de bedrijfswoning (hierna: de tuin) bedraagt 650 m², de oppervlakte van het bij het bedrijf behorende erf bedraagt 2.600 m².

3.Geschil

3.1.
In geschil is naar welke heffingsmaatstaf de aanslag gebruikersbelasting moet worden opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde kan worden toegekend aan de tuin. Deze waarde dient bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking te worden gelaten.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat van de totale grondwaarde van € 110.500 niet een bedrag van € 22.100, maar een bedrag van € 60.250 aan de tuin moet worden toegerekend, zodat deze waarde buiten aanmerking moet blijven voor de heffingsmaatstaf. Dit betekent dat de heffingsmaatstaf € 38.150 lager moet zijn, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar verdedigt de stelling dat een bedrag van € 22.100 aan de tuin moet worden toegerekend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting tot een berekend naar een waarde van € 234.000 minus € 38.150, oftewel € 195.000 (afgerond). De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank
.

4.Overwegingen

4.1.
In de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2012 van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de Verordening), is, in overeenstemming met artikel 220 en verder van de Gemeentewet, onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
(…)
Artikel 2 Belastingobject
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
(…)
Artikel 4 Vrijstellingen
(…)
(…)
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. de gebruikersbelasting: 0,0921%
b. (…)”
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van één onroerende zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en dat de waarde daarvan op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ € 378.000 bedraagt.
4.3.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat minder dan 70% van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de Verordening dan wel artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Derhalve is ter zake van het gebruik van de onroerende zaak op grond van artikel 1, lid 1, letter a, van de Verordening dan wel artikel 220 van de Gemeentewet terecht een aanslag gebruikersbelasting opgelegd.
4.4.
Op grond van artikel 4, lid 3, van de Verordening dan wel artikel 220e Gemeentewet (woondelenvrijstelling) dient bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, buiten aanmerking te worden gelaten. In dat verband is tussen partijen niet in geschil dat de waarde van de bedrijfswoning met aanbouw en de waarde van de tuin buiten aanmerking moeten blijven. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de tuin een waarde van 650 m² x € 34 (gemiddelde grondwaarde), ofwel € 22.100 in aanmerking genomen, terwijl belanghebbende een (gestaffelde) waarde voorstaat van (400 m² x € 135) plus (250 m² x € 25), ofwel € 60.250.
4.5.
Beide partijen wijzen ter onderbouwing van hun standpunt op de Taxatiewijzer, deel 20a, Grond bij agrarische objecten (waardepeildatum 1 januari 2011), onderdeel 1.3, waarin onder meer het volgende is opgemerkt:
“1.3. Splitsing van de kavelwaarde bij objecten met een woning
Bij objecten met een woning moet de uiteindelijke kavelwaarde gesplitst worden in een waarde voor de tuin (2030) en het erf (2110).
Deze splitsing van de kavelwaarde kan op 2 manieren:
I. Op basis van een gemiddelde waarde
II. Op basis van het toerekenen van de “dure” prijs per m² aan de tuin van de woning (2030).”
De heffingsambtenaar ontleent steun voor zijn berekeningswijze aan splitsingmethode I, terwijl belanghebbende ter staving van zijn berekening wijst op splitsingsmethode II.
4.6.
Blijkens bijlage 4 bij de Taxatiewijzer luidt de grondstaffel voor een kavel met woning in het Hollands en Utrechts weidegebied als volgt:
0 t/m 400 € 135 per m²
401 t/m 1000 € 25 per m²
1001 t/m 4500 € 19 per m²
4.7.
Volgens de heffingsambtenaar is de keuze voor splitsingsmethode I ingegeven door de algemene ervaring dat tuin en erf vaak moeilijk zijn af te bakenen, hetgeen ook blijkt uit koopaktes betreffende agrarische objecten waarin vaak geen onderscheid wordt gemaakt tussen de grond onder of bij de woning en de grond bij het bedrijf. In het onderhavige geval is bovendien geen sprake van gescheiden kadastrale percelen voor tuin en erf, aldus de heffingsambtenaar.
4.8.
Naar het oordeel van het Hof mag in dit geval de door belanghebbende voorgestane splitsingsmethode II worden toegepast. Redengevend daarvoor is dat het perceel een meerwaarde heeft omdat er een (bedrijfs)woning op gebouwd is of mag worden, dat de woondelenvrijstelling betrekking heeft op de grond onder en bij deze woning, en dat de meerwaarde mitsdien aan deze (vrijgestelde) grond onder en bij de woning dient te worden toegerekend. Dit brengt mee dat splitsingsmethode II, waarbij de “dure” prijs per m² aan de grond onder en bij de woning wordt toegerekend, mag worden toegepast. Dat, zoals de heffingsambtenaar stelt, tuin en erf geen gescheiden kadastrale percelen zijn en in het algemeen moeilijk zijn af te bakenen bij agrarische objecten, is geen reden voor een andersluidend oordeel, nu zowel bij splitsingsmethode I als II het perceel gesplitst moet worden in (een waarde voor) tuin en erf.
4.9.
Het vorenstaande betekent dat de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting dient te worden berekend op € 195.000. De aanslag gebruikersbelasting dient derhalve te worden verminderd tot 0,0921% van € 195.000, ofwel € 179.
SlotsomGelet op het vorenstaande dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 486 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, waarde per punt € 243, factor 1) € 974 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 487, factor 1) en € 974 voor het hoger beroep (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 487, factor 1). In hoger beroep is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende nog andere kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
  • vermindert de aanslag gebruikersbelasting tot € 179;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.434;
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van respectievelijk € 44 en € 122 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter,
mr. A.J. Kromhout en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van
mr. N.G.U. Bezemer als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2015.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 januari 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.