ECLI:NL:GHARL:2015:3879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
21-000986-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met hogere gevangenisstraf dan eerder opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Afghanistan, was eerder veroordeeld voor brandstichting, waarbij hij zijn werkgever in de brand had gestoken. De rechtbank had een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de omstandigheden van de verdachte in overweging nam, zoals zijn kwetsbare positie na aankomst in Nederland en de impact van de brand op de omgeving. Ondanks deze omstandigheden oordeelde het hof dat de brandstichting ernstige gevolgen had voor de slachtoffers en de gemeenschap, en dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op achttien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de eerdere strafoplegging heeft aangepast aan de ernst van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000986-15
Uitspraak d.d.: 1 juni 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 februari 2015 met parketnummer 16-705897-14 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [1984],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte, naast de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte verkeerde na aankomst in Nederland in een kwetsbare positie en was geheel afhankelijk van medeverdachte [medeverdachte]. Hij zou nu zijn leven in positieve zin hebben opgepakt en geen contact meer hebben met [medeverdachte]. De raadsvrouw heeft emailberichten overgelegd van (onder meer) de school van de dochter van verdachte en het centrum Jeugd en Gezin, waarin de consequenties van een gevangenisstraf voor het gezin uiteen worden gezet. Bovendien heeft de raadsvrouw gesteld dat veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 4 maanden en 2 weken tot gevolg zal hebben dat de verblijfsvergunning van verdachte niet zal worden verlengd en het hele gezin zal moeten terugkeren naar Afghanistan.
Standpunt van de advocaat-generaal
Verdachte heeft de zaak van zijn werkgever in de brand gestoken. De brand heeft een enorme impact gehad in [plaats] en zorgde voor gevoelens van onveiligheid in de stad. Bewoners van de aanpalende panden moesten in de nacht worden geëvacueerd. De brand heeft bovendien grote schade veroorzaakt. De omstandigheden waarin verdachte zich bevond zijn deels te begrijpen, maar deze brand was vooropgezet en kan en moet verdachte worden verweten. De door de rechtbank opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Nu verdachte na zijn detentie het land zal moeten verlaten en het recidivegevaar als laag wordt ingeschat is een deels voorwaardelijk op te leggen straf niet zinvol, aldus de advocaat-generaal. De advocaat-generaal requireert tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden.
Het oordeel van het hof
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Slachtoffers en omwonenden kunnen lange tijd niet alleen financiële maar ook emotionele schade ervaren. Verdachte heeft het restaurant, waarin hij werkzaam was, in brand gestoken. Hij heeft daarbij geen enkele rekening gehouden met de veiligheid van de bewoners van de aangrenzende panden en de uit de brand voortvloeiende schade. De werkgevers van verdachte zijn door diens toedoen hun zaak en inboedel kwijtgeraakt. Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat een dergelijk ernstig feit het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
Het hof heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage en de reclasseringsrapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Uit deze rapportages komt naar voren dat verdachte bij aankomst in Nederland in een relatief sociaal geïsoleerde en daardoor kwetsbare positie verkeerde. Verdachte zou hierdoor mogelijk in een afhankelijkheidspositie hebben verkeerd ten opzichte van zijn mededader.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de stukken die door de raadsvrouw van verdachte zijn overgelegd, welke stukken betrekking hebben op problematiek in het gezin van verdachte.
Ten aanzien van de vraag welke gevolgen een gevangenisstraf heeft voor de verblijfsstatus van verdachte, wordt het volgende overwogen. Artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit bepaalt dat de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning
kanworden afgewezen indien aan de vreemdeling een gevangenisstraf is opgelegd. De bepaling is niet imperatief en de IND heeft derhalve ruimte om het eigen toetsingskader toe te passen. Nu het niet aan het hof is om te beslissen over een eventuele verlenging van de verblijfsvergunning van verdachte, zal het hof bij de strafoplegging hiermee ook geen rekening houden.
Alles afwegende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof komt dan ook tot oplegging van een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel groter is dan door de rechtbank is opgelegd.
Naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal - mede gelet op de over verdachte opgestelde rapportages, en het feit dat de verblijfsstatus van verdachte ter nadere beoordeling van de IND is - aanleiding voor een voorwaardelijk deel. Het hof zal aan het op te leggen voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden van verplicht reclasseringstoezicht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich na zijn veroordeling moet melden bij Reclassering Nederland en zich moet blijven melden, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende de proeftijd moet hij onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. H.H.M. van Dijk, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 1 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.