In deze zaak gaat het om een ongeval dat plaatsvond in de nacht van 23 op 24 maart 2012, waarbij de geïntimeerde, een vrouw, ten val kwam nadat de appellant, een man, achterop haar fiets sprong. De vrouw had eerder die avond alcohol gedronken en was met een vriendin uit een café gekomen. De appellant, die de vrouw niet kende, vroeg of hij met zijn vrienden op de fiets mee mocht. De vriendin van de vrouw stemde in, waarna de appellant onverwachts achterop de fiets sprong. Dit leidde tot een valpartij waarbij de vrouw gewond raakte en in het ziekenhuis moest worden behandeld. De vrouw stelde de man aansprakelijk voor de schade die zij had geleden door het ongeval.
In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de appellant onrechtmatig had gehandeld, omdat hij zich had moeten onthouden van het gedrag dat leidde tot het ongeval. De rechtbank legde de bewijslast voor de eigen schuld van de vrouw bij de appellant. In hoger beroep heeft de appellant de beslissing van de rechtbank bestreden en betoogd dat de vrouw zelf ook verantwoordelijk was voor het ongeval, mede door haar alcoholgebruik.
Het hof oordeelde dat de grieven van de appellant deels slagen, maar dat de vrouw bewijs moet leveren van de onrechtmatige daad van de appellant. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank de feiten zoals vastgesteld door het hof moet hanteren. De kosten van het hoger beroep worden gereserveerd voor de eindbeslissing van de rechtbank.