ECLI:NL:GHARL:2015:3705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
200.136.234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij verstrekking van consumentenkrediet en schadebegroting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de zorgplicht van de bank bij de verstrekking van een consumentenkrediet. Appellant sub 1 en zijn toenmalige echtgenote, appellante sub 2, hebben in 2006 een kredietovereenkomst gesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. voor een bedrag van € 37.917. Van dit bedrag is een groot deel gebruikt voor het aflossen van bestaande schulden, terwijl een restant van € 3.659,-- aan hen ter vrije besteding is uitgekeerd. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat Santander tekort is geschoten in haar zorgplicht, maar dit oordeel werd in hoger beroep door het hof heroverwogen.

Het hof heeft vastgesteld dat Santander als kredietverstrekker onvoldoende rekening heeft gehouden met de financiële situatie van appellanten, met name de leeftijd van appellant sub 1 en de mogelijke inkomensachteruitgang bij pensionering. Het hof oordeelt dat Santander haar zorgplicht heeft geschonden door geen navraag te doen naar de te verwachten financiële gevolgen van de pensioengerechtigde leeftijd van appellant sub 1. Dit oordeel wordt ondersteund door een brief van de Ombudsman Financiële Dienstverlening, waarin wordt gesteld dat Santander onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuwe financiële situatie van appellant sub 1.

Het hof heeft besloten om de schade die appellanten hebben geleden als gevolg van de tekortkoming van Santander zelf te berekenen, in plaats van een schadestaatprocedure te starten. De zaak is verwezen naar een volgende zitting, waar Santander de benodigde berekeningen moet overleggen. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat deze berekeningen zijn gepresenteerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.234
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 327281)
arrest van de derde kamer van 26 mei 2015
in de zaak van

1.[appellant sub 1],

2.
[appellante sub 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. M.J. Meijer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Santander Consumer Finance Benelux B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: Santander,
advocaat: mr. G. de Gelder.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van 18 april 2012, het verwijzingsvonnis van 11 juli 2012, het comparitievonnis van 22 augustus 2012 en - in dit hoger beroep van belang - het vonnis in verzet van 19 juni 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, dat die rechtbank tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en gedaagden in het verzet, en Santander als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en eiseres in het verzet heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 augustus 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 19 juni 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. [appellant sub 1] en zijn toenmalige echtgenote, [appellante sub 2], hebben (volgens productie 3 bij verzetdagvaarding op 18 maart 2006) als geldleners met Santander als geldgever een overeenkomst van geldlening gesloten voor een totaalbedrag van € 37.917,--. Van dit bedrag is een bedrag van € 34.258,-- door Santander betaald aan diverse schuldeisers van [appellanten]; het restant ad € 3.659,-- is door Santander aan [appellanten] ter vrije besteding uitgekeerd. Op deze overeenkomst, verder te noemen de kredietovereenkomst, is de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing. Bij verstekvonnis van 18 april 2012 heeft de vermelde rechtbank op vordering van [appellanten] voor recht verklaard dat Santander jegens [appellanten] toerekenbaar tekort is geschoten in haar (pre)contractuele zorgplicht en mitsdien aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden of nog te lijden schade, met (kort gezegd) verwijzing naar de schadestaat en met veroordeling van Santander in de proceskosten. Na het bovenvermelde verwijzingsvonnis en comparitievonnis heeft de rechtbank op het verzet van Santander bij het bestreden vonnis in verzet van 19 juni 2013 in conventie het verstekvonnis vernietigd, en de vorderingen van [appellanten] afgewezen met hun veroordeling in de proceskosten en in reconventie [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Santander van een bedrag van € 22.276,84, met hun veroordeling in de proceskosten; dit alles zoals geformuleerd in het dictum van dat vonnis.
4.2
[appellanten] zijn van dat vonnis in verzet van 19 juni 2013 in hoger beroep gekomen en hebben tegen dat vonnis 13 grieven aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dat vonnis in conventie en in reconventie zal vernietigen en Santander, oorspronkelijk eiseres in reconventie, alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel haar vorderingen in reconventie zal afwijzen, dan wel die beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, en [appellanten], oorspronkelijk eisers in conventie, alsnog ontvankelijk zal verklaren en hun vorderingen zal toewijzen, eventueel onder de ambtshalve nadere vaststelling door het hof wat (lees: van het bedrag dat) in alle redelijkheid in goede justitie Santander ter zake aan [appellanten] verschuldigd is, met veroordeling van Santander tot betaling daarvan aan [appellanten], aan de een betalend de ander hiertoe gekweten, met veroordeling van Santander in de kosten van beide instanties.
4.3
Bij memorie van antwoord heeft Santander de grieven bestreden, met conclusie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van gronden, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellanten] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep met nakosten en wettelijke rente daarover.
4.4
[appellanten] hebben met hun grieven het bestreden vonnis in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof overweegt als volgt.
4.5
Tussen partijen is in confesso dat op de relatie tussen [appellanten] als aanvrager van het krediet en Santander als kredietverstrekker de VFN-gedragscode (in het geding gebracht als productie 19 bij brief van 27 november 2012 van mr. De Gelder aan de rechtbank; zie ook het bestreden vonnis onder de feiten onder 2.4) van toepassing is. Deze gedragscode legt een zorgplicht op de kredietverstrekker om te waken voor overkreditering van de kredietaanvrager. Deze zorgplicht heeft in die gedragscode met name ook vorm gekregen in de volgende bewoordingen van het eerste lid van artikel 4: ‘De financier verstrekt kredieten alleen na: (…)’ onder meer ‘serieus onderzoek, in het bijzonder naar de kredietwaardigheid, de financiële positie en de draagkracht van de kredietaanvrager, op basis van de gegevens zoals aangeleverd door de kredietnemer, en voor de juistheid en volledigheid waarvan deze verantwoordelijk is’ en de slotzin van dat artikellid ‘Voor overkreditering zal worden gewaakt.’.
4.6
Een van de kernstellingen van [appellanten] in deze procedure is dat Santander als kredietverstrekker geen rekening heeft gehouden met het uit het aanvraagformulier, waar de geboortedatum van [appellant sub 1] vermeld staat, kenbare gegeven dat [appellant sub 1], die ten tijde van de aanvraag 62 jaar was, binnen drie jaar nadien met een inkomensachteruitgang zou kunnen worden geconfronteerd. Santander stelt daartegenover dat [appellant sub 1] Santander daarover had moeten informeren, alsmede dat zij niet kan voorzien wat het inkomen wordt van een contractsluitende partij op een bepaald moment, en bovendien dat het wel zo had kunnen zijn dat [appellant sub 1] na pensionering een hoger inkomen tot zijn beschikking zou hebben gehad. Naar ’s hofs oordeel kan dit verweer Santander niet baten. De zorgplicht aan de zijde van Santander brengt in dit geval, waar de pensioengerechtigde leeftijd kenbaar relatief kort na het aanvragen van het krediet in het verschiet ligt, mee dat zij bij [appellanten] navraag had moeten doen naar de te verwachten financiële gevolgen daarvan. Door dat na te laten heeft Santander haar zorgplicht jegens [appellanten] geschonden. Bij dit oordeel hecht het hof mede betekenis aan de inhoud van de brief van 20 december 2010 van de Ombudsman Financiële Dienstverlening (productie 9 bij de verzetdagvaarding), voor zover daarin als oordeel wordt gegeven dat onvoldoende is gebleken dat Santander rekening heeft gehouden met de nieuwe financiële situatie van [appellant sub 1] als gevolg het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, alsmede dat Santander, gegeven de op haar rustende zorgplicht, op dit punt een verwijt kan worden gemaakt.
4.7
In het voetspoor van de vorige rechtsoverweging dient hetzelfde te worden geoordeeld met betrekking tot de stelling van [appellanten], dat Santander ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ziektekosten van [appellanten] ad tweemaal € 168,53, is € 337,06 per maand. Weliswaar had [appellanten] deze kosten moeten vermelden bij de aanvraag, maar de zorgplicht aan de zijde van Santander strekt er nu juist toe te onderzoeken wat die kosten zijn indien een kredietaanvrager zulks nalaat te vermelden, mede doordat het voor de hand ligt dat de kredietaanvrager een ziektekostenverzekering heeft afgesloten. Blijkens de toelichting bij de gedragscode VFN dient bij de beoordeling van een kredietaanvraag uitdrukkelijk mede acht te worden geslagen op de kosten van een ziektekostenverzekering.
4.8
De stelling van [appellanten] dat Santander ten onrechte is uitgegaan van een te lage huur wordt door het hof gepasseerd. [appellanten] hebben immers blijkens het aanvraagformulier zelf als bruto huurlasten het maandbedrag van € 420,-- aangegeven, welk gegeven ter comparitie in eerste aanleg tussen partijen ook nog in confesso bleek te zijn. Er is niet gebleken van redenen om binnen het kader van de beoordeling van de onderhavige kredietaanvraag de juistheid van de opgegeven woonlasten te betwijfelen.
4.9
Uit het vorenoverwogene, met name de rov. 4.5-4.7, volgt dat de door [appellanten] gevorderde verklaring voor recht dat Santander jegens [appellanten] haar (pre)contractuele zorgplicht heeft geschonden, voor toewijzing vatbaar is.
4.1
Nu inmiddels duidelijk zal zijn welke gevolgen de tekortkoming van Santander heeft gekregen, is het hof voornemens om met toepassing van zijn bevoegdheid ex artikel 612 Rv te onderzoeken welke schade [appellanten] daardoor hebben geleden, in plaats dat partijen daarvoor een schadestaatprocedure zouden moeten starten. Met het oog daarop overweegt het hof het volgende, voordat het partijen in de gelegenheid stelt om hun stellingen daaraan aan te passen.
4.11
Het door Santander aan [appellanten] verstrekte krediet is voor een groot deel gebruikt ter aflossing van een bestaande schuldenpositie van [appellanten] jegens derden; zie hierboven rov. 4.1. Ten belope van dat bedrag is rechtens van schade geen sprake. Santander heeft het resterende bedrag van het krediet ad € 3.659,-- aan [appellanten] ter vrije besteding uitbetaald; zie weer rov. 4.1 hierboven. Ingevolge het voormelde niet bindend advies van de Ombudsman Financiële Dienstverlening d.d. 20 december 2010 heeft Santander de helft van dat laatste bedrag, dus € 1.829,50, in mindering gebracht op het openstaande krediet; zie het bestreden vonnis onder de feiten onder 2.5. Hiermee resteert een schadebedrag van € 3.659,-- minus € 1.829,50 is € 1.829,50, exclusief daarover door [appellanten] betaalde kredietrente. Welke concreet bedrag dit oplevert, dient te worden berekend. Het hof zal aan Santander, als daartoe de meest gerede partij, opdracht geven die berekening te maken; hierna te noemen berekening I.
4.12
Santander heeft gesteld dat het oversluiten van het krediet ad € 34.258,-- voor [appellanten] een aanzienlijk rentevoordeel heeft opgeleverd. Om welk concreet bedrag het hier gaat, en welk bedrag vervolgens in mindering zal dienen te worden gebracht op de uitkomst van berekening I als vermeld in rov. 4.11 hierboven, zal Santander ook dienen te berekenen (hierna berekening II).
4.13
[appellant sub 1] zal in staat gesteld worden om in een akte te reageren.

5.Slotsom

De zaak zal worden verwezen naar de na te melden roldatum opdat Santander de berekeningen I en II bij akte in het geding kan brengen. [appellanten] kunnen reageren bij antwoordakte. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de
roldatum 2 juni 2015voor het nemen van een akte door Santander als vermeld in dit arrest onder 5, op welke akte [appellanten] bij antwoordakte kunnen reageren;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.E.B. ter Heide en G.J. Rijken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.