ECLI:NL:GHARL:2015:3684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
21-002112-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake illegale overbrenging van afvalstoffen door rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van illegale overbrenging van afvalstoffen, specifiek een hoeveelheid 'zuiveringsslib/bruine eimix', van Nederland naar Duitsland zonder de vereiste kennisgeving en toestemming van de bevoegde autoriteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA). De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van de stelling dat de substantie geen afvalstof was maar een dierlijk bijproduct. Het hof heeft geoordeeld dat de substantie wel degelijk als afvalstof moet worden aangemerkt en dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende, op de hoogte had moeten zijn van de illegale status van de overbrenging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002112-14
Uitspraak d.d.: 13 april 2015
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2014 met parketnummer 07-994502-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] (België), [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.J.E. Stassen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012, althans op of omstreeks
29 november 2011 en/of 13 december 2011 in/vanuit de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon en/of zijn mededader(s) afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 3] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte (telkens) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
2:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012, althans op of omstreeks
23 juli 2010 in/vanuit de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon en/of zijn mededader(s) afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 1] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte (telkens) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
3:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012, althans op of omstreeks
9 december 2011 in/vanuit de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon en/of zijn mededader(s) afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 2] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte (telkens) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
4:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 t/m 8 mei 2012, althans op 8 mei 2012 in de gemeente [gemeente] en
[gemeente], samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning aan of nabij de [adres] te [plaats] een project heeft uitgevoerd, geheel of gedeeltelijk bestaande uit het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en/of overslaan van (bedrijfs)afvalstoffen, te weten “zuiveringsslib/bruine eimix”, zijnde een inrichting als bedoeld in Categorie 28 van Bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht;
zulks terwijl verdachte (telkens) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft hij gesteld dat de als zuiveringsslib of bruine eimix aangeduide substantie dient te worden aangemerkt als een afvalstof in de zin van de EG-verordening Overbrenging Van Afvalstoffen (hierna: EVOA) en dat voor de vraag of [rechtspersoon] B.V. zich schuldig heeft gemaakt aan “illegale overbrenging” in de zin van artikel 2 onder 35 van die verordening irrelevant is of op haar in dit geval de verplichting rustte om van de overbrenging van deze afvalstof kennis te geven aan de betrokken bevoegde autoriteit dan wel voor de vereiste toestemming te zorgen. Daarbij heeft de advocaat-generaal verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2012, ECLI: BX5023, waaruit volgens hem volgt dat het verbod op overbrenging zonder kennisgeving dan wel toestemming geldt voor eenieder en niet alleen voor de vervoerder of kennisgever.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gesteld dat verdachte had moeten nagaan of de vereiste omgevingsvergunning aanwezig was.
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de feiten opzettelijk zijn begaan en dat verdachte aan de verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft hij het volgende aangevoerd. De als zuiveringsslib of bruine eimix aangeduide substantie is geen afvalstof in de zin van de EVOA, maar een dierlijk bijproduct. Op de overbrenging van dierlijke bijproducten is de afvalstoffenwetgeving niet van toepassing, zodat er geen kennisgevingsplicht of toestemmingsvereiste geldt. In elk geval mocht de vennootschap er op vertrouwen dat de betreffende substantie geen afvalstof was, zodat niet kan worden bewezen dat de vennootschap opzettelijk heeft gehandeld. Bovendien heeft [rechtspersoon] B.V., die enkel transporteur was van de betreffende substantie, niet te gelden als “kennisgever” in de zin van artikel 2, vijftiende lid, van de EVOA. Verdachte was dus niet gehouden om kennis te geven en toestemming te krijgen, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen. Hierbij merkte de raadsman op dat het door de advocaat-generaal genoemde arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2012 in dezen geen betekenis toekomt omdat het betrekking heeft op de oude EVOA.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat [betrokkene] te [plaats] een milieuvergunning had die de mogelijkheid kende om dierlijke bijproducten op te slaan. Dat is wat de vennootschap bij [betrokkene] heeft gedaan. Van het oprichten of veranderen van de inrichting is dan ook geen sprake.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof -grotendeels met de rechtbank- als volgt.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
De vraag die in deze strafzaak centraal staat, is of de substantie, aangeduid als zuiveringsslib
of bruine eimix, die [rechtspersoon] B.V. van het bedrijf [bedrijf] B.V. naar biogasinstallaties op diverse plaatsen in Duitsland heeft afgevoerd, aangemerkt moet worden als een afvalstof in de zin van de EVOA.
Het hof neemt bij de beantwoording van deze vraag als uitgangspunt de definitie van het begrip afvalstoffen zoals deze is opgenomen in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer. Ingevolge dit artikel wordt onder afvalstoffen verstaan: “alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Deze definitie komt overeen met het uitgangspunt van de
Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG) (zie considerans 10). De vraag of er sprake is van een afvalstof moet worden beoordeeld met in achtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
In de Kaderrichtlijn afvalstoffen zijn, over de vraag wanneer (niet langer) sprake is van een afvalstof, enkele criteria opgenomen. Ingevolge artikel 5 van voornoemde Kaderrichtlijn is een voorwerp of stof een productresidu of een (dierlijk) bijproduct en derhalve geen afvalstof, als ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
2. de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere
behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;
3. de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een
productieproces; en
4. verder gebruik is rechtmatig (de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften
inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en
leidt niet tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de
menselijke gezondheid).
Het hof stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat houder [bedrijf] B.V. zich van de betreffende substantie, die voor haar een negatieve waarde had, wilde ontdoen. Daarmee is volgens het hof sprake van een afvalstof (vgl. Hof EU 18 april 2002 Palin Granit ECLI:EU:2002:232). Bovendien stelt het hof vast dat niet is voldaan aan de voorwaarden 2 en 3 gesteld in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Het zuiveringsslib of de bruine eimix waarom het in dit geval gaat, is immers niet een integraal onderdeel van de productie van eieren zoals die bij [bedrijf] B.V. plaatsvindt, maar het resultaat van een zuiveringsproces van (al) het water dat vrijkomt bij de bedrijfsprocessen van [bedrijf] en dat hiertoe in een zuiveringsinstallatie wordt gevoerd. In deze installatie wordt het water behandeld met ijzer(III)chloride en een flocculant, teneinde de organische fractie uit het water te scheiden dan wel te verminderen. Hiermee is deze substantie volgens het hof ook niet te vergelijken met het separatorslib uit de melkverwerking, bedoeld in artikel 10, onder e, of de bijproducten van eieren, met inbegrip van eierschalen, bedoeld in artikel 10, onder k sub ii, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten, waarnaar de raadsman in zijn pleidooi heeft verwezen.
Voor zover de raadsman heeft gesteld dat er eveneens geen sprake is van een afvalstof nu er
sprake is van een nuttige toepassing, is het hof van oordeel dat daarmee wordt miskend dat zelfs wanneer een stof een volledige nuttige toepassing krijgt, zij toch als afvalstof kan worden beschouwd wanneer de houder zich ervan ontdoet of het voornemen of de verplichting heeft zich ervan te ontdoen. Van ontdoen door [bedrijf] was in dit geval sprake. Naar het oordeel van het hof dient de betreffende substantie te worden aangemerkt als een afvalstof in de zin van de EVOA, zodat voor de overbrenging van deze stof van Nederland naar Duitsland kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde autoriteit noodzakelijk was.
De (meer) subsidiaire stelling van de raadsman dat [rechtspersoon] B.V. enkel transporteur was van de betreffende substantie en niet heeft te gelden als “kennisgever” in de zin van artikel 2, vijftiende lid, van de EVOA, zodat niet kan worden bewezen dat zij geen kennis heeft gegeven aan dan wel geen toestemming heeft verkregen van de betrokken autoriteiten, faalt om de volgende redenen.
Artikel 26, eerste lid, van de “oude EVOA” (EEG 259/93) omschrijft “sluikhandel” als volgt:
1. Als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:
a. a) geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, of
b) geschiedt zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, …’
Artikel 2 onder 35 van de ten tijde van de feiten geldende EVOA omschrijft “illegale overbrenging” als:
een overbrenging van afvalstoffen:
a. a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening.
Volgens de Hoge Raad in zijn door de advocaat-generaal aangehaalde arrest van 30 oktober 2012 richt het in artikel 10.60 Wet milieubeheer in verbinding met artikel 26 EVOA-oud vervatte verbod zich niet exclusief op "de kennisgever". Volgens de Hoge Raad houden die artikelen in dat het aan
een iederis verboden om afvalstoffen over te brengen, wanneer niet de voorgeschreven kennisgeving is verricht door de kennisgever dan wel de instemming van de bevoegde autoriteiten ontbreekt. Deze uitleg strookt volgens de Hoge Raad niet alleen met de bewoordingen van artikel 26 EVOA-oud maar ook met de strekking van die bepaling. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze uitleg ook gelding heeft voor het begrip illegale overbrenging in artikel 2 onder 35 van de huidige EVOA. Bij vergelijking van de boven aangehaalde definities van respectievelijk sluikhandel en illegale overbrenging en ook overigens blijkt uit niets dat de Europese wetgever het verbod van illegale overbrenging heeft willen beperken tot een kleinere groep van normadressaten dan onder de oude EVOA het geval was. Dit zou immers afbreuk doen aan de effectiviteit van het verbod. [1] Aan het woordje ‘elke’ in art. 26 EVOA-oud moet volgens het hof in dezen geen bijzondere betekenis worden gehecht. Voor het bewijs van het tenlastegelegde is dus irrelevant of de B.V. in dezen als “kennisgever” is aan te merken.
Geen medeplegen
Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat de [rechtspersoon] B.V. zo nauw en bewust met een of meer anderen heeft samengewerkt, dat van medeplegen kan worden gesproken. In zoverre zal de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Opzet
De volgende vraag is of de feiten al dan niet opzettelijk zijn gepleegd. In dat kader acht het hof het volgende van belang.
[rechtspersoon] B.V. is een onderneming die zich al jaren op een bedrijfsmatige wijze bezighoudt met de handel in en het transport van stoffen uit de agrarische industrie, waaronder de door haar zo genoemde “bruine eimix”. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is die binnen de rechtspersoon – kort gezegd – de dienst uit maakt. Op een gegeven moment werd duidelijk dat deze substantie niet meer kon worden afgezet in de diervoedingsindustrie. De rechtspersoon en verdachte, feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, wisten dat [bedrijf] B.V. zich ervan wilde ontdoen en bereid was om voor de afvoer ervan te betalen. Gezien deze omstandigheden had het op de weg van de rechtspersoon gelegen en rustte op haar de plicht om op dat moment na te (doen) gaan of het een afvalstof in de zin van de EVOA betrof. Door ieder onderzoek na te laten, heeft de vennootschap naar het oordeel van het hof minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door de haar vervoerde substantie een afvalstof in de zin van de EVOA betrof, voor de overbrenging waarvan kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde autoriteit was vereist. Dat die kans aanmerkelijk was blijkt uit de omstandigheid dat de “bruine eimix” bij toepassing van de maatstaven voor de beantwoording van de vraag of stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn een afvalstof is. Verdachte heeft, hoewel bevoegd en ook redelijkerwijs daartoe gehouden, niets gedaan om die verboden gedraging te voorkomen (integendeel) en hij heeft met de vennootschap ook voorwaardelijk opzet op het verboden karakter van die gedraging gehad.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is geen sprake van een dierlijk bijproduct maar van een bedrijfsafvalstof. Voor het opslaan en overslaan daarvan was ingevolge het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist. Vaststaat dat [rechtspersoon] B.V. de “bruine eimix” bij [betrokkene] te [plaats] opsloeg en dat zij niet over een omgevingsvergunning beschikte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is die binnen de rechtspersoon – kort gezegd – de dienst uit maakt. Op de vennootschap rustte bij de gegeven stand van zaken de plicht na te gaan of de betrokken substantie, die niet meer als diervoeder bruikbaar was, (inmiddels) moest worden aangemerkt als afval en of de opslag ervan een vergunningplichtige activiteit betrof. Door ieder onderzoek na te laten en mede gelet op de positie van de vennootschap als professioneel handelaar en transporteur in agrarische stoffen, heeft de vennootschap minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het een vergunningplichtige activiteit betrof. Dat die kans aanmerkelijk was blijkt uit de omstandigheid dat de “bruine eimix” bij toepassing van de maatstaven voor de beantwoording van de vraag of stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn een afvalstof is. Verdachte heeft, hoewel bevoegd en ook redelijkerwijs daartoe gehouden, niets gedaan om die verboden gedraging te voorkomen (integendeel) en hij heeft met de vennootschap ook voorwaardelijk opzet op het verboden karakter van die gedraging gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012
, althans op of omstreeks
29 november 2011 en/of 13 december 2011in/vanuit de gemeente [gemeente]
, in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
, (een)handeling
(en
)heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon
en/of zijn mededader(s)afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 3] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en
/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte
(telkens
) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging
(en
);
2:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012
, althans op of omstreeks
23 juli 2010in/vanuit de gemeente [gemeente]
, in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
, (een)handeling
(en
)heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon
en/of zijn mededader(s)afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 1] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en
/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte
(telkens
) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging
(en
);
3:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 t/m 27 maart 2012
, althans op of omstreeks
9 december 2011in/vanuit de gemeente [gemeente]
, in elk geval in Nederland, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
, (een)handeling
(en
)heeft verricht ("illegale overbrenging") als bedoeld in artikel 2 onder 35 van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft die rechtspersoon
en/of zijn mededader(s)afvalstoffen, te weten een hoeveelheid “zuiveringsslib/bruine eimix”, overgebracht van Nederland naar [bestemming 2] te [plaats] in Duitsland
-zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening, en
/of
-zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening;
zulks terwijl verdachte
(telkens
) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging
(en
);
4:
de rechtspersoon '[rechtspersoon] B.V.' in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2010 t/m 8 mei 2012
, althans op 8 mei 2012in de gemeente [gemeente] en
[gemeente]
, samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
,zonder omgevingsvergunning aan of nabij de [adres] te [plaats] een project heeft uitgevoerd,
geheel of gedeeltelijkbestaande uit het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en
/ofoverslaan van
(bedrijfs
)afvalstoffen, te weten “zuiveringsslib/bruine eimix”, zijnde een inrichting als bedoeld in Categorie 28 van Bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht;
zulks terwijl verdachte
(telkens) tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging
(en).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
Opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.60, tweede lid, van de Wet Milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gesteld verbod, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte niets te verwijten valt dan wel heeft gedwaald, omdat verdachte erop mocht vertrouwen dat het geen (bedrijfs)afvalstof betrof.
Dit verweer faalt, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het opzet is overwogen. Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezen verklaarde wordt veroordeeld tot dezelfde straf als de rechtbank heeft opgelegd.
De raadsman heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt en de verdachte strafbaar acht, bepleit om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft leiding gegeven aan een bedrijf dat zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit afvalstoffen vanuit Nederland naar Duitsland vervoerde. Daarmee heeft verdachte gehandeld in strijd met
bepalingen van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA). Deze bepalingen beogen internationale transporten van afvalstoffen te reguleren, teneinde ongewenste gevolgen voor het milieu te vermijden. Het bedrijf waaraan verdachte leiding gaf, had bovendien een vergunningplichtige inrichting in werking zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was afgegeven. Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit van het controlesysteem van de EVOA geschonden en het toezicht van de overheid op de op- en overslag van afvalstoffen bemoeilijkt. Bovendien werkt het handelen van verdachte concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemers die zich wel aan de voorschriften houden. Weliswaar is sprake van administratieve tekortkomingen die het toezicht op de overbrenging van afvalstoffen in de kern raken maar nu het bedrijf van verdachte - [rechtspersoon] B.V - wegens hetzelfde feitencomplex reeds een substantiële straf is opgelegd, kan naar het oordeel van het hof in de zaak van verdachte worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Alles afwegende, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.60 van de Wet milieubeheer en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. J.F.L. Roording, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.A.M. Oude Vrielink griffier,
en op 13 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.L. Roording is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 april 2015.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het hof verwijst in dit verband naar considerans 10 van de richtlijn.