Beoordeling
1. De advocaat-generaal heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de betrokkene niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, nu dat niet tijdig is ingesteld en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar moet worden geacht.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
3. Het hof stelt vast dat de bestreden beslissing op 13 maart 2013 is verzonden naar het adres [adres] , terwijl de betrokkene in zijn beroepschrift aan de kantonrechter een ander adres had opgegeven: [adres] . Aldus is de beslissing van de kantonrechter niet op voorgeschreven wijze bekend gemaakt, door toezending aan het door de betrokkene (laatstelijk) opgegeven adres. Dat brengt mee - gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb - dat voornoemde beroepstermijn niet is aangevangen.
4. Het hoger beroepschrift van de betrokkene is blijkens een daarop gesteld stempel op 20 januari 2014 - geruime tijd na voornoemde verzenddatum - ontvangen ter griffie van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft uit de dagtekening van dat schrijven - 26 maart 2013 -
de conclusie getrokken dat de beslissing van de kantonrechter, ondanks de onjuiste adressering, toch de betrokkene heeft bereikt. Het hof volgt dat standpunt van de
advocaat-generaal echter niet. De enkele omstandigheid dat de betrokkene dat schrijven aldus heeft gedagtekend, noopt niet tot de conclusie dat de beslissing van de kantonrechter de betrokkene, ondanks de onjuiste adressering, toch kort na de verzending heeft bereikt.
5. Ook overigens kan uit de stukken niet worden afgeleid dat (en zo ja wanneer) de beroepstermijn is aangevangen. Gelet daarop kan een termijnoverschrijding niet worden vastgesteld. Dat wordt niet anders doordat de betrokkene nadien nog een betalingsoverzicht na beroep bij de kantonrechter van het CJIB heeft ontvangen op zijn huidige adres, zoals de advocaat-generaal heeft aangevoerd. Aan die omstandigheid komt niet hetzelfde rechtsgevolg toe als aan een (rechtsgeldige) verzending van de beslissing van de kantonrechter. Door toezending van het betalingsoverzicht na beroep bij de kantonrechter vangt niet een beroepstermijn aan.
6. In dit verband overweegt het hof dat artikel 13, derde lid, WAHV bepaalt dat een afschrift van de aantekening van de beslissing van de kantonrechter aan partijen wordt toegezonden. De aantekening bevat de gronden waarop de beslissing berust. In het door het CJIB verzonden betalingsoverzicht na beroep bij de kantonrechter wordt niet meer vermeld dan dat de kantonrechter op het beroep heeft beslist. Deze vermelding kan niet worden aangemerkt als toezending van een afschrift van de aantekening van de beslissing van de kantonrechter. Slechts ingeval -anders dan hier- kan worden vastgesteld dat de beslissing van de kantonrechter (rechtsgeldig) is verzonden, maar de ontvangst van die beslissing op niet ongeloofwaardige wijze wordt betwist, kan aan de toezending van het betalingsoverzicht de betekenis toekomen dat -teneinde de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn- vanaf dat moment zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd beroep moet worden ingesteld.
7. Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof het hoger beroep van de betrokkene ontvankelijk.
8. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
9. De betrokkene heeft aangevoerd dat de opgelegde sanctie niet correct is. Het hof begrijpt hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd aldus, dat hij geen zekerheid heeft gesteld omdat hij het niet eens is met de opgelegde sanctie. De zekerheidstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WAHV is vereist met het oog op de ontvankelijkheid van het bij de kantonrechter ingestelde beroep. Dit betekent dat de kantonrechter de bezwaren tegen de oplegging van de administratieve sanctie pas had kunnen behandelen, wanneer de betrokkene zekerheid had gesteld. De verplichting tot zekerheidstelling loopt niet vooruit op de vraag of een betrokkene een gedraging in de zin van de WAHV heeft verricht. De zekerheidstelling beperkt evenmin de verdedigingsmogelijkheden waarover een betrokkene kan beschikken. De WAHV maakt voor wat betreft de verplichting tot zekerheidstelling geen uitzondering voor het geval de betrokkene meent dat ten onrechte aan hem een sanctie is opgelegd. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene terugbetaald. Bij ongegrondverklaring van het beroep wordt het bedrag van de opgelegde sanctie met het bedrag van de zekerheid verrekend.
10. Voor zover de betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd niet in staat te zijn de zekerheidstelling te voldoen, overweegt het hof als volgt. Bij brief van 6 december 2012 is de betrokkene gewezen op de wettelijke verplichting om vóór de behandeling van het beroepschrift door de kantonrechter zekerheid te stellen voor het bedrag van de sanctie en de administratiekosten. Bij brief van 23 december 2012 is de betrokkene opnieuw in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen. Op geen van beide brieven heeft de betrokkene gereageerd. De brieven zijn verzonden naar het toenmalige adres van de betrokkene zoals vermeld in het beroepschrift aan de kantonrechter en zijn niet als onbestelbaar geretourneerd.
11. In hoger beroep heeft de betrokkene een brief van 27 februari 2013 (na de gestelde termijn voor zekerheidstelling derhalve) overgelegd, waarin hij in reactie op de zekerheidsbrief van 23 december 2012 heeft vermeld de zekerheidstelling niet te kunnen voldoen wegens een gebrek aan inkomen. Nog daargelaten dat het enkel overleggen van een afschrift van die brief niet volstaat om aannemelijk te maken dat deze daadwerkelijk is verzonden, moet worden vastgesteld dat die brief buiten de voor de zekerheidstelling gestelde termijn is gedagtekend. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat de betrokkene binnen die termijn op de zekerheidsbrieven heeft gereageerd.
12. Het moet er voor worden gehouden dat de betrokkene eerst in hoger beroep gewag heeft gemaakt van zijn financiële situatie. Het is naar het oordeel van het hof - behoudens in geval van bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak niet is gebleken - in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat in hoger beroep voor het eerst wordt aangevoerd, dat zekerheidstelling niet kan plaatsvinden op grond van te geringe draagkracht. Immers, ook van een niet professionele procespartij mag worden verwacht dat op de toegezonden brieven wordt gereageerd door ofwel de gevraagde zekerheidstelling te verschaffen ofwel uiteen te zetten, waarom men hiertoe niet kan overgaan.
13. De betrokkene heeft binnen de daartoe gestelde termijn niet voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en heeft evenmin in reactie op de toegezonden brieven (tijdig) aangegeven dat hij wegens onvoldoende financiële draagkracht geen zekerheid kon stellen. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat het niet tijdig voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling verschoonbaar is, heeft de kantonrechter het beroep terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
14. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de betrokkene op 18 juli 2013 alsnog de zekerheidstelling heeft voldaan.
15. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Dat brengt mee dat het hof, net als de kantonrechter, niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.