ECLI:NL:GHARL:2015:3532

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
14-01007
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling verzamelinkomen door de Inspecteur

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het verzamelinkomen van belanghebbende voor het jaar 2011 door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had het verzamelinkomen vastgesteld op € 82.950, na een eerdere aanslag van € 91.246. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had beroep aangetekend bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 21 april 2015 in Leeuwarden zijn de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur gehoord. Belanghebbende stelde dat het verzamelinkomen na verliesverrekening vastgesteld moest worden, terwijl de Inspecteur aanvoerde dat de wettelijke regeling geen verliesverrekening bij de bepaling van het verzamelinkomen voorschrijft. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en de relevante wetgeving, met name artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bestudeerd.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de wettelijke bepalingen correct had toegepast en dat het verzamelinkomen niet na verliesverrekening vastgesteld dient te worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de stelling van belanghebbende geen steun vond in het recht. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/01007
uitspraakdatum:
19 mei 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2014, nummer AWB 14/1015, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 91.246 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Bij beschikking is een bedrag van € 91.246 aan ondernemingsverlies verrekend.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 82.950 en het belastbare inkomen uit werk en woning wederom op nihil gesteld. Bij beschikking is een bedrag van € 82.950 aan ondernemingsverlies verrekend.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 augustus 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte in de IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 91.246. Dit verzamelinkomen bestaat uit:
Winst uit onderneming (volgens eigen aangifte)
€ 91.491
Af: stakingsaftrek
€ 3.630
Af: MKB-winstvrijstelling
€ 10.544
Belastbare winst uit onderneming
€ 77.317
Bij: inkomsten uit vroegere arbeid
€ 13.291
Bij: inkomsten uit vroegere arbeid
€ 638
Verzamelinkomen
€ 91.246
2.2
De aan belanghebbende opgelegde aanslag in de IB/PVV voor 2011 is als volgt vastgesteld:
Inkomen uit werk en woning
€ 91.246
Af: te verrekenen verliezen
€ 91.246
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 0
Daarbij is de stand van de nog te verrekenen verliezen per 31 december 2011 als volgt berekend:
Stand nog te verrekenen verliezen per
31 december 2010
€ 124.795
Af: inkomen uit werk en woning 2011/dit jaar verrekend
Stand nog te verrekenen verliezen per
€ 91.246
31 december 2011
€ 33.549
2.3
Bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2014 heeft de Inspecteur het verzamelinkomen berekend op € 82.950. Het nog te verrekenen ondernemingsverlies per 31 december 2011 is door de Inspecteur vastgesteld op € 41.845.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur het verzamelinkomen bij zijn uitspraak op het juiste bedrag heeft vastgesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het verzamelinkomen dient te worden vastgesteld na verliesverrekening. Voorts stelt belanghebbende dat de Rechtbank de feiten onjuist heeft vastgesteld doordat zij uitgaat van een verzamelinkomen van € 91.426.
3.3
De Inspecteur stelt dat hij, door de verliesverrekening uitsluitend in aanmerking te nemen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit werk en woning en het verzamelinkomen te bepalen zonder toepassing van verliesverrekening, de aanslag heeft vastgesteld overeenkomstig de wettelijke regeling dienaangaande. Bij de aanslagregeling is het door belanghebbende aangegeven bedrag van € 91.246 gevolgd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van het verzamelinkomen op nihil.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is het verzamelinkomen het gezamenlijke bedrag van:
a. het inkomen uit werk en woning;
b. het inkomen uit aanmerkelijk belang en
c. het belastbare inkomen uit sparen en beleggen,
verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.
4.2
In evenvermeld artikel is niet opgenomen - en evenmin in enig ander artikel van de Wet - dat het verzamelinkomen wordt bepaald na vermindering van het inkomen uit werk en woning met te verrekenen verliezen uit andere jaren. Verliesverrekening vindt, op grond van artikel 3.1 van de Wet, plaats bij de bepaling van het belastbare inkomen uit werk en woning, doch niet ter vaststelling van het verzamelinkomen.
4.3
De Rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat belanghebbendes stelling, inhoudende dat het verzamelinkomen het inkomen is na verrekening van verliezen, geen steun vindt in het recht.
4.4
Aan het door belanghebbende ter zitting overgelegde W-biljet kan geen argument worden ontleend voor een andersluidend oordeel. Het onderdeel van dat biljet waarop belanghebbende zich beroept, heeft geen betrekking op de bepaling van het verzamelinkomen, maar op de bepaling van het maximumverlies voor een medegerechtigde in een onderneming.
4.5
Het aangiftebiljet heeft wellicht verwarring gewekt bij de gemachtigde van belanghebbende, maar dat doet er niet aan af dat de Inspecteur de wettelijke bepalingen juist heeft toegepast. De onjuiste lezing van de wettekst door de gemachtigde van belanghebbende komt voor rekening van belanghebbende.
4.6
Belanghebbendes bezwaar tegen de overweging van de Rechtbank dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat voor het toetsingsinkomen voor toeslagen en het bijdrage-inkomen voor de ZVW wordt uitgegaan van het inkomen voor verliesverrekening, kan hem niet baten. Dat ten overvloede gegeven oordeel is niet dragend voor de beslissing van de Rechtbank en voor het overige juist.
4.7
De Rechtbank heeft, zoals belanghebbende terecht heeft gesteld, bij de vaststelling van de feiten het bedrag van het aangegeven verzamelinkomen onjuist vermeld. Het Hof heeft deze kennelijke tikfout bij het vaststellen van de feiten hersteld. Die tikfout heeft geen gevolg gehad voor de beoordeling van het geschil door de Rechtbank, reeds omdat aan die beoordeling het door de Inspecteur bij zijn uitspraak op bezwaar nader vastgestelde verzamelinkomen ten bedrage van € 82.950 ten grondslag ligt. Belanghebbendes stelling kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.8
De Inspecteur heeft de stand per 31 december 2011 van de nog te verrekenen verliezen op de juiste wijze en naar de juiste bedragen bijgehouden. Ook is het bedrag van het over 2011 verrekende verlies juist vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
19 mei 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma )
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 mei 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.