In deze zaak gaat het om de vaststelling van het verzamelinkomen van belanghebbende voor het jaar 2011 door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had het verzamelinkomen vastgesteld op € 82.950, na een eerdere aanslag van € 91.246. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had beroep aangetekend bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 21 april 2015 in Leeuwarden zijn de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur gehoord. Belanghebbende stelde dat het verzamelinkomen na verliesverrekening vastgesteld moest worden, terwijl de Inspecteur aanvoerde dat de wettelijke regeling geen verliesverrekening bij de bepaling van het verzamelinkomen voorschrijft. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en de relevante wetgeving, met name artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bestudeerd.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de wettelijke bepalingen correct had toegepast en dat het verzamelinkomen niet na verliesverrekening vastgesteld dient te worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de stelling van belanghebbende geen steun vond in het recht. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.