ECLI:NL:GHARL:2015:3522

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
200.138.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

(Niet-)nakoming door de gemeente van verplichtingen uit exploitatieovereenkomst; reikwijdte verplichtingen in verband met bouwvergunningverlening met vrijstelling; karakter bevoegdhedenovereenkomst

In deze zaak gaat het om de (niet-)nakoming van verplichtingen door de gemeente Almelo uit een exploitatieovereenkomst met een besloten vennootschap. De exploitatieovereenkomst, gesloten op 18 december 2006, had betrekking op de bouw van 44 woningen op percelen grond in Almelo. De gemeente Almelo had de verplichting om zich in te spannen voor de verlening van de benodigde bouwvergunningen. Echter, na de ontbinding van de overeenkomst door de gemeente op 30 maart 2010, heeft de appellante de gemeente aangeklaagd wegens wanprestatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vertraging in de verlening van de bouwvergunning en de inspanningsverplichting van de gemeente. Het hof oordeelde dat de gemeente Almelo tekort is geschoten in haar verplichtingen, waardoor de ontbinding van de overeenkomst door de appellante gerechtvaardigd was. Het hof heeft de gemeente Almelo veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 123.429,05 aan de appellante, vermeerderd met wettelijke rente, en tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. De kosten van beide instanties zijn ook aan de gemeente Almelo opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.992
(zaaknummer rechtbank Overijssel 116453)
arrest van de derde kamer van 19 mei 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.B. Mus,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de gemeente Almelo,
zetelend te Almelo,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de gemeente Almelo,
advocaat: mr. J. Schutrups.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
16 maart 2011 en 21 augustus 2013 die de rechtbank Almelo, sector civiel recht, onderscheidenlijk de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, tussen [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie en de gemeente Almelo als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 november 2013,
- het anticipatie-exploot van 10 december 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende wijziging van eis in principaal appel met productie,
- de pleidooien d.d. 4 maart 2015 overeenkomstig de pleitnotities van mr. J.B. Mus namens [appellante] en van mrs. J. Schutrups en M. Ichoh namens de gemeente Almelo.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
1.1 tot en met 1.22 van het vonnis van 16 maart 2011 (hierna: het tussenvonnis).

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In deze zaak gaat het, kort samengevat, om het volgende.
[appellante] had verschillende percelen grond aan de Chiel Dethmersstraat te Almelo tot haar beschikking, waaronder naast de op 18 december 2006 van de gemeente Almelo gekochte percelen een perceel dat zij in 2002 van de Armeense Kerk te Almelo in eigendom had verkregen. Ten behoeve van de exploitatie van deze percelen hebben de gemeente Almelo en [appellante] op 18 december 2006 een exploitatieovereenkomst gesloten. De bedoeling was dat op de percelen 44 woningen zouden worden gebouwd. Bij de exploitatieovereenkomst hoorde een voortgangsplanning voor bouwvergunningverlening met vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan.
Op 7 september 2007 heeft [appellante] de exploitatieovereenkomst en de verkoopovereenkomst betreffende de hiervoor bedoelde van de gemeente Almelo gekochte percelen ontbonden, primair wegens niet-nakoming door de gemeente van haar inspanningsverbintenis bij het doorlopen van de WRO-procedure en subsidiair wegens gewijzigde omstandigheden. In januari 2009 heeft [appellante] daartoe wat betreft de verkoopovereenkomst subsidiair mede een beroep gedaan op artikel 12 van de verkoopovereenkomst, dat ontbinding ervan mogelijk maakt indien twee jaar zijn verstreken zonder dat een onherroepelijke bouwvergunning is verkregen. Op 4 december 2007 is de bouwvergunning, met vrijstelling, alsnog verleend. Met ingang van 22 mei 2009 is de bouwvergunning onherroepelijk geworden.
De gemeente heeft de bouwvergunning op 5 februari 2010 ingetrokken en de exploitatieovereenkomst op haar beurt bij brief van 30 maart 2010 ontbonden. De koopsom voor de door [appellante] van de gemeente Almelo gekochte percelen heeft de gemeente Almelo op 28 augustus 2009 terugbetaald aan [appellante] .
Partijen verwijten elkaar over en weer handelen in strijd met de exploitatieovereenkomst.
Het geschil gaat materieel primair over de vraag wie de rente over de (inmiddels aan [appellante] terugbetaalde) koopsom, de kosten en de verdere schade voor zijn rekening moet nemen.
4.2
De gemeente Almelo heeft in eerste aanleg, enigszins verkort weergegeven, na wijziging van eis in conventie gevorderd dat de rechtbank:
primair:
1) zal verklaren voor recht dat de exploitatieovereenkomst rechtsgeldig door de gemeente Almelo is ontbonden op grond van wanprestatie aan de zijde van [appellante] ;
subsidiair:
2) zal verklaren voor recht dat de exploitatieovereenkomst rechtsgeldig door de gemeente Almelo is ontbonden op grond van artikel 10 van de exploitatieovereenkomst;
primair en subsidiair:
3) [appellante] zal veroordelen om binnen vier weken na datum vonnis tot
ondertekening van een ontbindingsovereenkomst over te gaan, op verbeurte van een
dwangsom, in welke ontbindingsovereenkomst wordt bepaald dat:
1) de 5,1% rente over de koopsom van € 1.055.000,- voor rekening van [appellante] dient te blijven;
2) [appellante] de kosten dragen die door de gemeente Almelo voor het onderhavige project zijn gemaakt;
4) [appellante] zal veroordelen tot betaling van € 18.439,97 te vermeerderen met de
wettelijke handelsrente vanaf 30 maart 2010;
meer subsidiair:
5) [appellante] zal veroordelen om binnen vier weken na datum vonnis mee te werken
aan de uitvoering van een door de rechtbank op te stellen ontbindingsovereenkomst, op
verbeurte van een dwangsom;
6) [appellante] zal veroordelen tot betaling van € 18.439,97 te vermeerderen met de
wettelijke handelsrente vanaf 30 maart 2010,
met veroordeling van de [appellante] zowel in conventie als in reconventie in de kosten van het geding.
4.3
[appellante] heeft in eerste aanleg, samengevat weergegeven, na wijziging van eis (wat betreft haar primaire vordering), in reconventie gevorderd dat de rechtbank:
primair:
zal verklaren voor recht dat de gemeente Almelo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van onder meer artikel 2 van de exploitatieovereenkomst, zomede dat deze overeenkomst en de verkoopovereenkomst op 7 september 2007 rechtsgeldig door [appellante] is ontbonden,
met veroordeling van de gemeente Almelo tot vergoeding van:
- renteschade (5,1% van de koopsom) ad € 55.282,50,
- renteschade over het tijdvak van de vooruit betaalde koopsom (ad € 287.285,64),
- schade in de vorm van betaalde kosten voor ambtelijke uren (ad € 16.685,50 (reeds
betaald) + € 51.461,05 (door de gemeente bij de terugbetaling van de koopsom
ingehouden)),
alles te vermeerderen met wettelijke rente,
alsmede de gemeente zal veroordelen tot vergoeding van de overige schade en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en
tot betaling van een voorschot op de schade ad € 20.000,-;
subsidiair:
de gemeente zal veroordelen medewerking te verlenen aan de totstandkoming en de
uitvoering van een ontbindingsovereenkomst waarbij de exploitatieovereenkomst
gedeeltelijk wordt ontbonden (namelijk voor zover deze betrekking heeft op de percelen in eigendom bij de gemeente Almelo), op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van de gemeente tot vergoeding van schade bestaande uit rente over de te laat terugbetaalde koopsom ad € 53.241,37, een gedeelte van de zinloos betaalde kosten voor
ambtelijke uren ad € 9.708,03 en onterecht ingehouden plankosten ad € 34.775,55, alles te
vermeerderen met de wettelijke rente;
meer subsidiair:
de gemeente zal veroordelen medewerking te verlenen aan de totstandkoming en de
uitvoering van een ontbindingsovereenkomst, waarbij de exploitatieovereenkomst geheel
wordt ontbonden,
met veroordeling van de gemeente Almelo tot vergoeding van schade bestaande uit rente over de te laat terugbetaalde koopsom ad € 53.241,37, een gedeelte van de zinloos betaalde kosten voor ambtelijke uren ad € 16.685,50 en onterecht ingehouden plankosten ad
€ 51.461,05, alles te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van de gemeente Almelo zowel in conventie als in reconventie in de kosten van het geding.
4.4
Partijen hebben tegen die vorderingen over en weer verweer gevoerd.
4.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 augustus 2013 (hierna: het eindvonnis) de vorderingen van de gemeente Almelo in conventie deels toegewezen en deels afgewezen en de vorderingen van [appellante] in reconventie grotendeels afgewezen.
Het principaal hoger beroep richt zich tegen het tussenvonnis van 16 maart 2011 (hierna: het tussenvonnis) en het eindvonnis, naar het hof begrijpt in zoverre de vorderingen van de gemeente Almelo in conventie zijn toegewezen en de vorderingen van [appellante] in reconventie zijn afgewezen. Het incidenteel hoger beroep richt zich tegen het eindvonnis, naar het hof begrijpt, in zoverre de vorderingen van de gemeente Almelo in conventie zijn afgewezen en de vorderingen van [appellante] in reconventie zijn toegewezen. Daarmee ligt te zaak in volle omvang ter beoordeling voor bij het hof. Het hof zal de grieven, allereerst in principaal appel, zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
4.6
Nu tegen het tussenvonnis van 16 maart 2011 geen grieven zijn aangevoerd, zal het hof het hoger beroep daartegen van [appellante] in zoverre verwerpen.
4.7
Naar de kern gaat het debat in deze zaak allereerst om de vraag of de gemeente Almelo, zoals [appellante] aanvoert en de gemeente Almelo bestrijdt, is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellante] uit hoofde van de exploitatieovereenkomst.
[appellante] gaat er daarbij vanuit dat de gemeente Almelo verplicht was zich maximaal in te spannen, althans op voortvarende wijze de bouwvergunning met vrijstelling op de kortst haalbare termijn te verlenen. De gemeente Almelo voert aan dat zij slechts een inspanningsverplichting op zich heeft genomen om, voor zover dat in haar macht lag, de aanvraag bouwvergunning in behandeling te nemen en binnen een redelijke termijn af te wikkelen. Zij benadrukt daarbij dat zij in het kader van de exploitatieovereenkomst haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van ruimtelijke ordeningsprocedures volledig heeft behouden.
4.8
Het hof zal derhalve allereerst de reikwijdte van de verplichting die de gemeente Almelo in de exploitatieovereenkomst in verband met de vrijstelling en bouwvergunningverlening op zich heeft genomen beoordelen. Het hof stelt daartoe voorop, dat de overeenkomst, voor zover deze een verplichting voor de gemeente meebrengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde wijze uit te oefenen, in zoverre het karakter heeft van een zogenoemde bevoegdhedenovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst heeft een gemengd (privaatrechtelijk en bestuursrechtelijk) karakter. Ter zake van een ontbindingsvordering alsmede een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie is de burgerlijke rechter de bevoegde rechter.
Uitleg overeengekomen verplichting van de gemeente Almelo
4.9
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Het hof zal bij de uitleg van de exploitatieovereenkomst ook acht slaan op de tussen partijen relevante voorgeschiedenis ervan.
4.1
Artikel 2 onder a van de exploitatieovereenkomst luidt als volgt:
‘De gemeente heeft de inspanningsverplichting om te bevorderen dat het
bestemmingsplan dan wel de benodigde anticipatieprocedures inclusief eventuele
tussentijdse noodzakelijke geworden wijzigingen, op voortdurende wijze de daartoe
geëigende procedure doorloopt op de kortst haalbare termijn vigerend wordt en
verplicht zich ten opzichte van de exploitant om, voor zover dat in haar macht ligt, de
bouwvergunning, die voor de uitvoering van het project nodig is, direct na indiening
van elke aanvraag in behandeling te nemen en binnen redelijke termijn af te handelen.’
Deze bepaling maakt allereerst duidelijk dat het hier gaat om een inspanningsverplichting van de gemeente Almelo en niet om een resultaatsverbintenis. De bepaling brengt met de terminologie ervan voorts mee dat de gemeente Almelo zich ervoor diende in te spannen de bouwvergunningverlening planologisch op de kortst haalbare termijn te realiseren en aanvragen voor verlening van de voor het project benodigde bouwvergunning, voor zover dat in haar macht lag, steeds direct na indiening in behandeling te nemen en binnen redelijke termijn af te handelen. Voor de uitleg van deze bepaling is ook de totstandkoming ervan in het licht van haar voorgeschiedenis van belang, zoals die blijkt uit de intentieovereenkomst tussen partijen, vastgelegd in de brief van de gemeente Almelo aan [appellante] d.d.
22 februari 2002. Daarin verbond de gemeente Almelo zich reeds tot
‘maximale inspanning (…) binnen haar wettelijke mogelijkheden om de huidige geldende bestemming van het bouwplan om te zetten in een bestemming voor woningbouw’.
Relevant in het kader van de intentieovereenkomst en de exploitatieovereenkomst tussen [appellante] en de gemeente Almelo is voorts de verwerving door [appellante] op
2 oktober 2002 van een perceel grond van de Armeense Kerkvereniging te Almelo voor een bedrag van € 726.048,35 (zie voor de leveringsakte productie 7 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie); dit perceel zou naast (toen nog) van de gemeente Almelo te kopen grond onderdeel uitmaken van de onderhavige projectontwikkeling.
had dus – ook uit dien hoofde – een financieel belang bij vlotte realisering van het project, waarvan de gemeente Almelo, naar [appellante] verder onbestreden heeft aangevoerd, op de hoogte was.
Integraal onderdeel van de exploitatieovereenkomst tussen partijen maakte als bijlage 3 daarvan volgens artikel 14 van de exploitatieovereenkomst een voortgangsplanning uit, gedateerd op 13 december 2006. Aan deze planning lag een concept ten grondslag van juli 2006 (zie productie 26 bij conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie); aan de hand van dat concept vond over de planning voorts overleg plaats op
15 november 2006 (zie het gespreksverslag van de gemeente Almelo; productie 27 bij juist vermelde conclusie). Ofschoon de gemeente Almelo blijkens dat verslag verlening van vrijstelling en bouwvergunning in juni-juli 2007 voor ogen had, is aan de exploitatieovereenkomst overeenkomstig verlangen van [appellante] een – door partijen geparafeerde – planning gehecht die voor een en ander uitkwam op medio april 2007. Zoals [appellante] aanvoeren en de gemeente Almelo ook niet (genoegzaam) betwist en naar mede blijkt uit productie 27 voornoemd, is tussen partijen afgesproken de in artikel 2 onder a van de exploitatieovereenkomst bedoelde wijziging van het bestemmingsplan vorm te geven in een vrijstelling. Overeenkomstig bedoelde planning uitgaande van start van de artikel 19-2 WRO fase in week 51 van 2006 loopt de bedoelde termijn (van 17 weken) nagenoeg parallel met de wettelijke termijn die toentertijd voor verlening vrijstelling en bouwvergunning, zoals Roelofs en Haase (door de gemeente Almelo niet betwist) hebben berekend, uitkwam op 18 weken.
De voorgeschiedenis van de exploitatieovereenkomst en de tekst ervan maken derhalve duidelijk dat [appellante] van de gemeente Almelo in beginsel verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op de kortst haalbare termijn en – in het directe verlengde daarvan – ook bouwvergunningverlening mocht verwachten. De in verband met de bouwvergunning in artikel 2 onder a genoemde ‘redelijke termijn’ wordt ingekleurd door hetgeen daaraan in diezelfde bepaling in verband met de vrijstelling van het bestemmingsplan is afgesproken en door de aangehechte planning, zoals ook door de daarvoor geldende wettelijke termijnen, die voor de redelijkheid van termijnen een goede indicatie vormen.
4.11
Het voorgaande gold volgens artikel 2 onder a van de exploitatieovereenkomst, voor zover dat in de macht lag van de gemeente Almelo, terwijl de reikwijdte van de uit artikel
2 onder a voor de gemeente Almelo voortvloeiende verplichting mede wordt bepaald door hetgeen in artikel 2 onder c is opgenomen:
‘De gemeente behoudt bij de nakoming van hetgeen in dit artikel is bepaald echter
volledig haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van ruimtelijke
ordeningsprocedures. Dit houdt in, dat er van de zijde van de gemeente geen sprake
van wanprestatie zal zijn, indien het handelen naar deze verantwoordelijkheid eist, dat de gemeente publiekrechtelijke rechtshandelingen verricht, die niet in het voordeel zijn van de aard of de strekking van deze overeenkomst of de voortgang van de realisatie van het project of anderszins ten nadele van de exploitant zullen zijn.’
Deze bepaling komt erop neer dat de verplichting voor de gemeente Almelo volgens artikel
2 onder a van de exploitatieovereenkomst de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente Almelo ten aanzien van ruimtelijke ordeningsprocedures onverlet laat. Indien deze verantwoordelijkheid dat eiste kon de gemeente Almelo, zonder dat van wanprestatie sprake was, publiekrechtelijke rechtshandelingen verrichten, die – kortweg – niet in het voordeel waren van het project.
Wanprestatie gemeente Almelo?
4.12
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 4.10 en 4.11 is overwogen, zal het hof beoordelen of de gemeente Almelo, zoals [appellante] stelt en de gemeente Almelo bestrijdt, jegens [appellante] is tekort geschoten in de nakoming van de voor haar uit de exploitatieovereenkomst, in het bijzonder artikel 2 daarvan, voortvloeiende verplichtingen.
Het hof komt tot een bevestigend oordeel ten aanzien van die vraag.
Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De bouwaanvraag van [appellante] werd door de gemeente Almelo op 23 december 2005 ontvangen (productie 13 bij conclusie van antwoord). Het desbetreffende plan heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 12 juli 2006 tot en met 8 augustus 2006 ter inzage gelegen. Er werden veertien inspraakreacties ingediend. De gemeente Almelo voert aan dat de aanvraag voor de bouwvergunning en vrijstelling pas na ondertekening van de exploitatieovereenkomst op 18 december 2006 in behandeling kon worden genomen (conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in reconventie onder 5). Dit hebben [appellante] op zichzelf niet betwist
.Uitgaande derhalve van aanvang van werkzaamheden na de ondertekening van de exploitatieovereenkomst op
18 december 2006, bestond voor de gemeente Almelo vanaf week 51 niet alleen de mogelijkheid maar ook verplichting tot voortvarende aanpak van de procedure. Reeds in de eerste helft van januari 2007 evenwel, dus zeer kort na de ondertekening van de exploitatieovereenkomst, viel de gemeente Almelo, zonder andere verklaring dan dat de op 18 december 2006 overeengekomen planning als (te) krap werd ervaren, terug op haar – voorafgaand daaraan op 15 november 2006 – voorgestelde planning houdende verlening vrijstelling en bouwvergunning in juni-juli 2007 (in plaats van medio april 2007). De door de gemeente Almelo bij de ‘Afsprakenlijst’ d.d. 12 januari 2007 gevoegde RO-Procedure (productie 31 bij akte uitlating producties in conventie tevens in reconventie) luidde – voor zover hier van belang – als volgt:
‘(…)
Januari 2007 Schrijven reactienota (…)
Begin februari 07 (6 febr. 07) Besluit B en W (…)
Februari/maart Opstellen
ruimtelijkeonderbouwing en B en W nota (…)
Half maart – April Ontwerpbesluit ter visie leggen, gedurende 6 weken
Mei Schrijven van een reactienota B en W nota (…)
Juni Verlenen van de vrijstelling en bouwvergunning (…)
(…)’
Weliswaar gaat het in verband met de (nader) geformuleerde termijnen niet om fatale termijnen, maar deze waren, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.10 en 4.11 is overwogen, voor de gemeente Almelo geenszins vrijblijvend van aard. Zoals daar eveneens blijkt, vormen de wettelijke termijnen voor de redelijkheid van de overeengekomen termijnen een – goede – indicatie. De overschrijding van (ook) de wettelijke beslistermijnen is in de onderhavige procedure derhalve slechts in zoverre in het geding. Anders dan de gemeente Almelo aanvoert, was in de oorspronkelijk overeengekomen, door haar zelf geparafeerde planning, evenals in de nadere ‘afspraken’ van 12 januari 2007 ter zake, rekening gehouden met het indienen van zienswijzen. Dat de verkoopovereenkomst [appellante] (ook) de mogelijkheid bood tot ontbinding ervan, indien binnen twee jaar geen
70 % van de te bouwen woningen mocht zijn verkocht, ontneemt aan de bedoelde termijnen, anders dan de gemeente Almelo bepleit, niet het dringende karakter, integendeel.
had voor de aanvang en/of voortgang van haar verkoopinspanningen bij zekerheid omtrent de verlening van vrijstelling en bouwvergunning immers groot belang.
4.13
Niet alleen de oorspronkelijk tot uitgangspunt genomen planning maar ook de door haarzelf nader geformuleerde termijnen zijn door de gemeente Almelo niet gehaald:
- de inspraakreactie werd op 17 april 2007 vastgesteld;
- ter visielegging van het ontwerp-besluit vond plaats op 25 april 2007;
- de zienswijzenreactienota dateert van 27 september 2007; en
- de vrijstelling en bouwvergunning werden verleend op 4 december 2007.
Voor deze relevante vertraging die in de bedoelde planning optrad, heeft de gemeente Almelo met name een beroep gedaan op beletselen van de zijde van [appellante] zelf: de vertraging is volgens de gemeente Almelo grotendeels aan [appellante] te wijten omdat zij keer op keer verzuimde om de stukken en berekeningen die benodigd waren voor het kunnen goedkeuren van de aanvraag voor de bouwvergunning en de vrijstelling tijdig aan te leveren; voorts heeft de gemeente zich beroepen op haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid.
-
Beletselenv
an de zijde van [appellante] zelf
4.14
Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente Almelo, tegen de achtergrond van het verweer ter zake van [appellante] , onvoldoende onderbouwd dat het opgetreden verwijl aan [appellante] te wijten zou zijn. Zo staat als onbestreden vast dat [appellante] op 26 januari 2007 (een deel van) de ruimtelijke onderbouwing heeft aangeleverd en dat daarover op 2 februari 2007 een bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden. Vanaf dat moment bestond voor de gemeente Almelo voldoende informatie om het vrijstellingsverzoek te beoordelen, althans is de stellingname van de gemeente Almelo dat [appellante] in april onderscheidenlijk september 2007 nog stukken aan haar toezond die nodig waren voor het in behandeling kunnen nemen van de aanvraag voor de bouwvergunning en vrijstelling, door [appellante] , mede ten aanzien van de verwijtbaarheid daarvan, genoegzaam weersproken. Het verzoek van [appellante] aan de gemeente Almelo van 14 februari 2007 nog een enkele wijziging in de bouwaanvrage te mogen doorvoeren (productie 24 bij conclusie van repliek in conventie tevens wijziging/vermindering van eis tevens conclusie van antwoord in reconventie), hoefde, gelet op de – langere – termijn voor vrijstelling van het bestemmingsplan, geen vertraging op te leveren. Op de vraag die de gemeente Almelo – te elfder ure, op 25 april 2007 – nog stelde betreffende de originele spreadsheet van BUVA heeft [appellante] diezelfde dag nog gereageerd met toezending ervan (zie productie 32 van [appellante] bij akte uitlating producties in conventie tevens reconventie). De volgens de gemeente Almelo in november 2007 nog openstaande vraag ten aanzien van de EPC (energieprestatiecoëfficiënt) ten behoeve van de bouwvergunningsaanvraag, kon door [appellante] bevestigend worden beantwoord in die zin dat de vereiste maatregelen waren getroffen; de berekening was juist, hetgeen reeds bleek uit de bouwvergunningsaanvraag (zie productie 28 bij de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie). De in september 2007 op verzoek van de gemeente Almelo door [appellante] nog verstrekte informatie ten slotte had betrekking op het onderzoek van Oranjewoud over flora en fauna. De door de gemeente Almelo gestelde vraag werd in het desbetreffende rapport al beantwoord: aanvullend onderzoek naar vleermuizen was niet nodig, omdat een aantal grote eikenbomen behouden bleef (zie productie 31 bij conclusie van repliek in conventie tevens wijziging/vermindering van eis tevens conclusie van antwoord in reconventie).
Tegenover deze concrete en met stukken toegelichte reacties van [appellante] heeft de gemeente Almelo verder geen onderbouwd verweer meer gesteld. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat van enige relevante opschorting van de beslistermijn als gevolg van onvolkomenheden in de aanvraag Van [appellante] dan wel van
beletselenharerzijds anderszins na 2 februari 2007 geen sprake is geweest.
-
Publiekrechtelijke verantwoordelijkheid
4.15
Ook de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente Almelo kan het opgetreden verwijl in de verlening van vrijstelling en bouwvergunning naar het oordeel van het hof niet rechtvaardigen.
Uit de door de gemeente Almelo bij conclusie van repliek in conventie tevens wijziging/vermindering van eis tevens conclusie van antwoord in reconventie als productie 29 overgelegde notulen van de raadsvergadering van 3 juli 2007 blijkt zonder meer van bezwaren tegen het project en van maatschappelijke onrust. Ook is in de raad in die vergadering de wens geuit in de zomermaanden niets ter inzage te leggen.
Daar staat echter tegenover dat de gemeente Almelo bij het aangaan van de exploitatieovereenkomst met bijbehorende planning van die onrust op de hoogte was: zo werden in de inspraakperiode veertien reacties ingediend tegenover vijf zienswijzen tegen het ontwerp-besluit, terwijl reacties en zienswijzen dezelfde strekking hadden.
Indien de gemeente Almelo naar aanleiding van de - nog niet aangenomen, maar na eerdere bespreking in de raad op 14 november 2006 (zie productie 28 bij conclusie van repliek in conventie tevens wijziging/vermindering van eis tevens van antwoord in reconventie) al wel aan de raad) voorgestelde – nieuwe werkwijze, de raad over het project wilde informeren alvorens op de zienswijzen te reageren, had het temeer op haar weg gelegen om, overeenkomstig haar inspanningsverplichting jegens [appellante] en rekening houdend met (ook) haar belangen, het traject van vrijstelling en vergunningverlening conform de gemaakte (nadere) afspraken omtrent termijnen (zie hiervoor onder 4.12) zo voortvarend mogelijk te doen verlopen, zodat daarvoor tijdig vóór de zomermaanden ruimte zou zijn gecreëerd. De (nadere) planning bood daartoe voldoende gelegenheid, terwijl uit de stellingen van de gemeente Almelo niet blijkt waarom de desbetreffende termijnen, die uitgingen van ter visielegging van het ontwerp-besluit gedurende zes weken van half maart – april, voor de gemeente – in verband met haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid – niet haalbaar waren. In dat tijdvak van het jaar zou informatie over het project van de raad aan reactie op de zienswijzen vervolgens voorafgaand aan de zomermaanden geenszins in de weg hebben hoeven staan. De verdere besluitvorming zou dan, conform het gemeentelijk beleid (zie het e-mailbericht van de gemeente Almelo aan [appellante] van 4 juli 2007, productie 25 bij de brief van [appellante] aan de rechtbank Almelo d.d. 13 april 2011), nog buiten – en wel voorafgaand aan – de zomervakantie van de basisscholen hebben kunnen plaatsvinden.
De gemeente Almelo heeft met de afwijking van de bedoelde (nadere) termijnen, buiten [appellante] om, zonder te anticiperen op haar wens de raad alvorens op de zienswijzen te beslissen over het project te informeren, derhalve het – voor haar rekening komende – risico genomen te veel achter te geraken op het tot uitgangspunt genomen tijdpad en in zoverre niet aan haar inspanningsverplichting jegens [appellante] voldaan.
Verzuim
4.16
Na de raadsvergadering van 3 juli 2007 heeft de gemeente Almelo [appellante] geïnformeerd over de voorgenomen fasering van de besluitvorming als gevolg van de beraadslagingen ter vergadering. Zij gaf aan de planning te verschuiven naar september-oktober 2007. [appellante] heeft over het desbetreffende bericht van de betrokken ambtenaar ( [persoon A] ), dat een forse afwijking liet zien van de overeengekomen planning, volgens hun e-mailbericht d.d. 17 juli 2007 (productie 25 bij brief namens [appellante] d.d. 13 april 2011) bij haar afwezigheid wegens vakantie een afspraak gemaakt met een andere ambtenaar ( [persoon B] ). [appellante] heeft in dat e-mailbericht aan de gemeente Almelo verzocht om de vergunning per direct te verlenen en niet pas na de bouwvak. Zij liet daarbij weten dat de planning op de door de gemeente Almelo voorgestane wijze dusdanig uit de pas liep met de gemaakte afspraken dat zij de vertraging onmogelijk kon accepteren. Zij bevestigde haar behoefte aan het betreffende overleg ‘voor de vakantie’ en sloot haar desbetreffende bericht af met de mededeling graag te willen horen hoe de gemeente wilde gaan zorgdragen voor een afwikkeling van de bouwvergunning conform de exploitatieovereenkomst, ook omdat er anders nog veel meer problemen zouden gaan ontstaan. Bij e-mailbericht van 18 juli 2007 wees de gemeente het verzoek van [appellante] om overleg voorafgaand aan de terugkeer van vakantie van [persoon A] van de hand, dit op basis van een ontkennende beoordeling van de vraag of een gesprek hierover zinvol was en iets aan de gemaakte planning zou toevoegen (zie voor deze correspondentie tussen de gemeente en [appellante] productie 25 bij de brief van [appellante] aan de rechtbank Almelo d.d. 13 april 2011). Direct na de zomervakantie vond op 29 augustus 2007 een gesprek tussen [appellante] en de gemeente Almelo plaats. In dat gesprek heeft [appellante] , zo blijkt uit haar hierna te noemen, in zoverre niet bestreden brief aan de gemeente Almelo van 30 augustus 2007, de gemeente Almelo opnieuw opgeroepen om de bouwvergunning zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen één week te verlenen. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft [appellante] dit gesprek en verzoek bevestigd inclusief de daaruit voortvloeiende ingebrekestelling tegen 5 september 2007: indien de bouwvergunning op uiterlijk woensdag 5 september 2007 niet verleend zou zijn, zou [appellante] de exploitatieovereenkomst zo mogelijk ontbinden en vergoeding van de door haar geleden schade eisen. [appellante] nam daarbij, zo heeft zij onbestreden aangevoerd, mede in aanmerking de vergaderfrequentie van B&W van eenmaal per week.
Op 4 september 2007 vond telefonisch contact tussen [appellante] en de gemeente Almelo ( [persoon A] ) plaats, waarin van gemeentewege aan de op 4 juli 2007 aan [appellante] doorgegeven gefaseerde planning werd vastgehouden. [appellante] heeft zich daartegen blijkens haar hierna te noemen, in zoverre niet bestreden brief aan de gemeente Almelo van 7 september 2007 verzet met een beroep op de gemaakte afspraken en daarbij tevens verwezen naar de eveneens ruimschoots overschreden wettelijke termijnen. Aangezien de gemeente Almelo niet voldeed aan de oproep van [appellante] om binnen één week alsnog aan haar verplichtingen uit de exploitatieovereenkomst te voldoen en, zo constateerde [appellante] , evenmin aangaf binnen redelijke termijn alsnog te willen nakomen, heeft [appellante] bij brief van 7 september 2007 geconcludeerd, dat de gemeente Almelo in verzuim was, met ontbinding van de exploitatieovereenkomst en de daarmee nauw samenhangende koopovereenkomst, een en ander op grond van toerekenbaar tekortschieten door de gemeente Almelo in de nakoming van haar verplichtingen, subsidiair wegens wijziging van de omstandigheden.
4.17
De exploitatieovereenkomst kent in artikel 9 onder a een eigen regeling voor verzuim, die voor ontbinding een ingebrekestelling vereist. Indien de wederpartij na verloop van een redelijke termijn na ingebrekestelling in gebreke blijft en derhalve wanprestatie pleegt, bestaat voor de andere partij volgens deze bepaling het recht op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst. De beoordeling van het contractuele begrip ‘redelijke termijn’ vindt plaats tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval. Tegen die achtergrond, meer in het bijzonder gelet op hetgeen aan de brief van [appellante] aan de gemeente Almelo van 7 september 2007 is voorafgegaan, zoals hiervoor uitvoerig is omschreven, is het hof van oordeel dat het verzuim van de gemeente Almelo op 7 september 2007 daadwerkelijk is ingetreden: weliswaar is een termijn van één week voor de nakoming van de verbintenis waarom het hier ging, zoals de gemeente Almelo aanvoert, kort maar de gemeente heeft niet bestreden dat besluitvorming door B&W in die week in beginsel mogelijk was omdat er een vergadering stond gepland. Bovendien deed [appellante] haar desbetreffende verzoek ook op 17 juli 2007 reeds, zodat het in zoverre ging om een herhaald verzoek. Als schuldenaar van de onderhavige verplichting mocht de gemeente Almelo niet afwachten met het treffen van voorbereidingen totdat zij werd aangemaand. [appellante] mocht uit de mededelingen van de gemeente Almelo, zoals onbestreden ook op 4 september 2007 gedaan, bovendien afleiden dat de gemeente Almelo aan de op 4 juli 2007 aan [appellante] doorgegeven fasering van de besluitvorming vasthield, zodat voortgang ter zake niet voor september-oktober 2007 mocht worden verwacht. In wezen had de gemeente Almelo zich door het eerder in het jaar opgetreden, niet afdoende gemotiveerde verwijl (zie hiervoor onder 4.13 en 4.15) in de positie gebracht dat afwijking daarvan haar, behoudens met miskenning van de raad, in wezen ook niet meer mogelijk was. Tegen de achtergrond van de tussen partijen tot uitgangspunt genomen planning en zelfs indien wordt uitgegaan van de hiervoor onder 4.12 bedoelde, door de gemeente zelf geïnitieerde nadere ‘afspraken’, mocht [appellante] uit de desbetreffende mededeling van de gemeente Almelo afleiden dat zij hoe dan ook in de nakoming van haar verbintenis, als hiervoor onder 4.10 en 4.11 omschreven, tekort zou schieten. Onder die omstandigheden geraakte de gemeente Almelo na het verstrijken van de door [appellante] gestelde termijn tot 5 september 2007, zonder gevolg te geven aan haar ingebrekestelling, in verzuim en was [appellante] in beginsel gerechtigd tot ontbinding van de exploitatieovereenkomst en de nauw daarmee samenhangende koopovereenkomst (zie ook artikel 10 daarvan) per brief van 7 september 2007.
Ontbinding gerechtvaardigd?
4.18
Het door de gemeente Almelo gedane beroep op de in lid 1 van artikel 6:265 BW opgenomen uitzondering faalt: anders dan zij lijkt te veronderstellen waren de tot uitgangspunt genomen termijnen ofschoon niet fataal, niet vrijblijvend. Mede gelet op de verkoopopgave van [appellante] binnen twee jaar na de totstandkoming van de overeenkomsten (verkoop van 70% van de 44 woningen binnen twee jaar, waarna de koopovereenkomst bloot stond aan ontbinding), had zij een gereed belang bij nakoming van de planning, waarom zij de gemeente Almelo ook keer op keer heeft gevraagd. De gemeente Almelo heeft de planning fors overschreden zonder daarvoor een afdoende motivering te kunnen geven. Van een tekortkoming die de ontbinding, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, met haar gevolgen niet rechtvaardigt is dan ook geen sprake.
4.19
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven 1 tot en met 16 in het principaal hoger beroep slagen. Dit brengt mede dat het hof opnieuw over de (gewijzigde) vorderingen van de gemeente in conventie en de (gewijzigde) vorderingen van [appellante] in reconventie heeft te beslissen.
4.2
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van de gemeente Almelo in conventie alle voor afwijzing gereed liggen:
- de (primaire) vordering tot verklaring voor recht dat de gemeente Almelo de exploitatieovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden op grond van wanprestatie, stuit af op het oordeel van het hof dat [appellante] geen wanprestatie heeft gepleegd maar harerzijds rechtsgeldig heeft ontbonden;
- de (subsidiaire) vordering tot verklaring voor recht dat de gemeente Almelo de exploitatieovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden op grond van artikel 10 van die overeenkomst, stuit af op het oordeel van het hof dat die overeenkomst reeds wás ontbonden door [appellante] op grond van wanprestatie van de gemeente Almelo;
- de (zowel primair als subsidiair ingestelde) vordering van een bevel tot ondertekening van een ontbindingsovereenkomst stuit af op het feit dat artikel 9 onder b van de exploitatieovereenkomst alleen een grondslag biedt voor een dergelijke vordering jegens een partij die wanprestatie pleegt en daarvan is aan de zijde van [appellante] geen sprake;
- de (zowel primair als subsidiair ingestelde) vordering tot betaling van € 18.439,97 is niet toewijsbaar, aangezien deze ziet op door de gemeente Almelo gemaakte kosten. De grondslag voor die vordering vormt artikel 12 onder d van de exploitatieovereenkomst. De overeenkomst is echter niet op grond van artikel 10 dan wel artikel 12 onder c ontbonden, zoals artikel 12 onder d veronderstelt, terwijl er bovendien sprake is van wanprestatie van de gemeente Almelo. Artikel 12 onder d van de exploitatieovereenkomst biedt daarom geen deugdelijke grondslag voor die vordering;
- het hier onder de laatste twee gedachtestreepjes vermelde geldt gelijkelijk voor de meer subsidiair ingestelde vorderingen van de gemeente Almelo.
4.21
Wat betreft de vorderingen van [appellante] in reconventie zal het hof gegeven het voorgaande verklaren voor recht dat de gemeente Almelo toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de exploitatieovereenkomst, alsmede dat de exploitatieovereenkomst en de verkoopovereenkomst op 7 september 2007 door [appellante] rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn ontbonden.
4.22
De gemeente Almelo heeft aan [appellante] blijkens haar factuur van 26 april 2007 (productie 10 bij conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie), naast de – reeds terugbetaalde – koopsom, ook rente over de koopsom over de periode 1 april 2006 tot en met 10 april 2007 à 5,1% ad € 55.282,50 in rekening gebracht. [appellante] vordert dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, terug ingevolge de ontbinding van de koopovereenkomst wegens wanprestatie van de gemeente Almelo.
Voorts vordert [appellante] renteschade uit gelijke hoofde over het tijdvak van de vooruitbetaalde koopsom van 5 april 2007 (de dag der betaling) tot de datum van terugbetaling (28 augustus 2009), door [appellante] berekend op € 287.285,64
(de wettelijke handelsrente).
Ten slotte vordert [appellante] bedragen ter zake van kosten voor ambtelijke uren ad
€ 16.685,50 (reeds betaald) + € 51.461,05 (ten onrechte door de gemeente Almelo ingehouden bij de terugbetaling van de koopsom).
[appellante] vordert alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, naast overige schade en kosten op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en een voorschot op de schade ad € 20.000,-.
4.23
Het hof oordeelt als volgt. De wanprestatie van de gemeente Almelo doet voor haar een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties ontstaan (artikel 6:271 BW). Voorts is, in geval van ontbinding van een overeenkomst, de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd (in dit geval de gemeente Almelo), verplicht haar wederpartij (in dit geval [appellante] ) de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt (artikel 6:277 BW).
Het voorgaande leidt ertoe dat [appellante] jegens de gemeente Almelo gerechtigd is tot terugbetaling van de volgende bedragen: € 55.282,50 + € 16.685,50 + € 51.461,05 =
€ 123.429,05 in totaal, zomede tot vergoeding van eventuele schade die na bedoelde restitutie resteert.
4.24
Daargelaten nog dat de zogenoemde twee-conclusieregel zich in het onderhavige geval, waarin van ondubbelzinnige toestemming van de gemeente geen sprake is, tegen eiswijziging bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep verzet, gaat het bij de wettelijke rente over het bedrag van € 123.429,05 in verband met de hiervoor bedoelde ongedaanmakingsverbintenissen om de gewone wettelijke rente (en niet om de wettelijke handelsrente). De betreffende bedragen zijn derhalve te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf de datum dat de gemeente Almelo met de betaling daarvan in verzuim is, namelijk vanaf 26 januari 2009 ingevolge de sommatie van [appellante] d.d. 12 januari 2009 (productie 10 bij inleidende dagvaarding). De gemeente heeft zich ter betwisting van haar gehoudenheid de wettelijke rente vanaf 26 januari 2009 te vergoeden, nog beroepen op een verzoek van [appellante] de verdere besluitvorming op te schorten. Zoals [appellante] echter, met verwijzing naar de brief harerzijds aan de gemeente van 17 juli 2009 (productie 23 bij conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie), heeft aangevoerd, mocht de gemeente Almelo daaruit niet afleiden dat zij ten opzichte van de gemeente Almelo afstand zou hebben gedaan van haar renteaanspraken.
Nu het hof de mogelijkheid dat schade door [appellante] is geleden aannemelijk acht, maar het bedrag daarvan op grond van de ter beschikking staande gegevens niet is vast te stellen, terwijl [appellante] voor overige schade en kosten als hiervoor onder 4.22 omschreven reeds verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft verzocht, zal het hof de gemeente Almelo veroordelen tot terugbetaling van het genoemde bedrag van € 123.429,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2009 en overigens tot schadevergoeding nader op te maken bij staat.
Tot toewijzing van de vordering van [appellante] van een niet nader toegelicht voorschot ziet het hof, naast de hiervoor omschreven veroordeling van de gemeente Almelo, geen aanleiding.
4.25
Ook de grieven 18, 23 en 24 in het principaal hoger beroep betreffende de primaire vordering van [appellante] slagen derhalve. De overige grieven in het principaal appel, die de subsidiaire vordering van [appellante] betreffen, behoeven geen behandeling meer. Uit hetgeen in het principaal hoger beroep is overwogen, blijkt voorts dat de grieven in het incidenteel hoger beroep falen althans geen behandeling behoeven.
Het door de gemeente Almelo gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd, omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

5.Slotsom

5.1
Nu tegen het tussenvonnis van 16 maart 2011 geen grieven zijn aangevoerd, zal het hof het hoger beroep daartegen van [appellante] in zoverre verwerpen.
5.2
De grieven 1 tot en met 16, 18, 23 en 24 in het principaal hoger beroep slagen, zodat het bestreden eindvonnis moet worden vernietigd. De overige grieven in het principaal hoger beroep behoeven geen behandeling meer.
5.3
Uit hetgeen in het principaal hoger beroep is overwogen, blijkt voorts dat de grieven in het incidenteel hoger beroep falen althans geen behandeling behoeven.
5.4
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de gemeente Almelo in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.165,-
- salaris advocaat € 3.129,- (3,5 punten in conventie x tarief IV à € 894,-)
€ 2.842,-(2 punten in reconventie x tarief V à € 1.421,-)
Totaal € 7.136,-.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,71
- griffierecht
€ 683,-
subtotaal verschotten € 759,71
- salaris advocaat
€ 7.896,-(3 punten x tarief V à € 2.632,-)
Totaal € 8.655,71.
De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 3.948,- (1/2 x 3 punten x tarief V à € 2.632,-).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Almelo, sector civiel recht van 16 maart 2011;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht,
d.d. 21 augustus 2013 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de gemeente Almelo toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de exploitatieovereenkomst, alsmede dat de exploitatieovereenkomst en de verkoopovereenkomst op 7 september 2007 door [appellante] rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn ontbonden;
veroordeelt de gemeente Almelo tot terugbetaling aan [appellante] van het bedrag van
€ 123.429,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 januari 2009 tot de dag der voldoening;
veroordeelt de gemeente Almelo voorts tot betaling aan [appellante] van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
veroordeelt de gemeente Almelo in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op
€ 1.165,- voor verschotten en op € 5.971,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 759,71 voor verschotten en op € 7.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incidenteel hoger beroep:
verwerpt het incidenteel hoger beroep;
veroordeelt de gemeente Almelo in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 3.948,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
veroordeelt de gemeente Almelo in de nakosten, begroot op € 205,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval de gemeente Almelo niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, A.E.B. ter Heide en B.T.M. van der Wiel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.