ECLI:NL:GHARL:2015:3358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
21-007580-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis openlijke geweldpleging met verbetering van gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 december 2014. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 21 juni 2014 en 3 augustus 2014 in de cafés De Oele en Polder Inn te Urk. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens was er een locatieverbod opgelegd voor de genoemde cafés.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering van gronden. De verdachte had hoger beroep ingesteld en verzocht om vrijspraak van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld. Wel werd er een verbetering aangebracht in de bewijsredenering van de rechtbank, waarbij een misslag werd gecorrigeerd over de rol van de verdachte en het slachtoffer tijdens het incident.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die zich in eerste aanleg had gevoegd, opnieuw beoordeeld. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 4.150 gevorderd, maar het hof heeft de vordering tot een bedrag van € 1.340,75 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding, met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014.

De uitspraak van het hof benadrukt de zorgvuldigheid van de bewijsvoering en de noodzaak om de rechten van de benadeelde partij te waarborgen, terwijl ook de belangen van de verdachte in acht worden genomen. De beslissing van het hof is in lijn met de geldende wettelijke voorschriften en de beginselen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007580-14
Uitspraak d.d.: 12 mei 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 december 2014 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-659651-14 en 16-659741-14, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De rechtbank heeft het tenlastegelegde feit onder het parketnummer 16-659651-14 en de feiten 1 en 2 onder het parketnummer 16-659741-14, genummerd als respectievelijk de feiten 1, 2 en 3. Het hof neemt deze nummering over.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis waarvan beroep;
- vrijspraak van het onder 1 primair, 3 primair en subsidiair tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair tenlastegelegde;
- veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen met aftrek van voorarrest;
- veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een locatieverbod voor de cafés “De Oele” en Polder Inn”;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 940,75 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bevestiging met verbetering van gronden
Gelet op het onderzoek ter zitting in hoger beroep en in eerste aanleg, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, maar dat de gronden moeten worden verbeterd. Daarom zal het vonnis worden bevestigd met na te melden verbetering van gronden, en met uitzondering van de beslissing op de vordering benadeelde partij, de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de motivering daarvan.
Het vonnis zal op dit laatste onderdeel worden vernietigd en in zoverre zal door het hof opnieuw recht worden gedaan.
Verweren in hoger beroep
Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman verschillende verweren gevoerd, waar onder een noodweer-verweer, welke verweren ook in eerste aanleg zijn gevoerd. Het hof is van oordeel dat de eerste rechter de gevoerde verweren terecht en op juiste gronden heeft verworpen.
Verbetering van gronden
Het hof constateert dat op pagina 16 van het vonnis door de rechtbank in de bewijsredenering is overwogen:
" (…) Daarop werd getracht [verdachte] van [slachtoffer] af te halen maar [verdachte] bleef hem vasthouden waardoor zij een stuk over de grond werden gesleept (…)".
Gezien de door de rechtbank gehanteerde bewijsredenering en bewijsmiddelen, is hier kennelijk sprake van een misslag. Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de beschrijving van de camerabeelden op pagina 15 van het vonnis, middelste alinea, moet worden vastgesteld dat het aangever [slachtoffer] was die verdachte [verdachte] vast bleef houden, waardoor zij beiden een stuk over de grond werden gesleept. De hiervoor geciteerde zinsnede moet aldus worden verstaan. Deze wijziging doet niet af aan de verdere bewijsoverwegingen en aan de daaraan verbonden conclusies.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.150, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 940,75 met wettelijke rente en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij vordert vergoeding van een aantal schadeposten, waar onder materiële en immateriële schade. Op grond van de vordering en hetgeen omtrent de feitelijke gang van is vastgesteld, kan de gevorderde materiële schade met betrekking tot de reiskosten (bezoek ziekenhuis en Slachtofferhulp) en de vernielde bril worden toegewezen. Deze schade is genoegzaam komen vast te staan als veroorzaakt door de ten laste van verdachte bewezen verklaarde mishandeling en openlijke geweldpleging jegens benadeelde.
De gevorderde immateriële schade is eveneens toewijsbaar, nu ook ten aanzien van deze schade genoegzaam is komen vast te staan dat deze is veroorzaakt door voornoemde bewezen verklaarde delicten.
De schadevergoeding zal hoofdelijk en met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde schade met betrekking tot het gederfde inkomen is echter thans onvoldoende onderbouwd. De verdere behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van haar vordering niet worden ontvangen en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met verbetering van de gronden zoals hiervoor overwogen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659741-14 onder 1 en 2 meer subsidiair (thans, na hernummering feit 2 en 3 meer subsidiair) bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.340,75 (duizend driehonderdveertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit
€ 690,75 (zeshonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-659741-14 onder 1 en 2 meer subsidiair (thans, na hernummering feit 2 en 3 meer subsidiair) bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.340,75 (duizend driehonderdveertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 690,75 (zeshonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.H.M. Boekhorst Carrillo en mr. T.M.L. Wolters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 12 mei 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.