ECLI:NL:GHARL:2015:3295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
14/00618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek ziektekosten en gemeenschappelijk inkomensbestanddeel in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 werd gehandhaafd. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.192 en had specifieke zorgkosten van € 7.262 afgetrokken, voornamelijk voor een CPAP-apparaat in verband met slaapapneu. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de aftrek van ziektekosten gecorrigeerd, omdat hij deze als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van belanghebbende en zijn echtgenote beschouwde. Dit leidde tot een hogere drempel voor de aftrek en de inspecteur stelde de aftrek op nihil vast.

Belanghebbende stelde dat hij en zijn echtgenote in 2010 geen fiscale partners wilden zijn en dat zij ieder afzonderlijk aangifte deden. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende in zijn aangifte had aangegeven dat hij het gehele jaar gehuwd was, wat leidde tot de conclusie dat hij voor voljaarpartnerschap had gekozen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de aftrek van ziektekosten terecht had gecorrigeerd, maar dat belanghebbende niet had gekozen voor voljaarpartnerschap, waardoor de persoonsgebonden aftrek niet als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel werd aangemerkt.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de inspecteur, en stelde het belastbare inkomen uit werk en woning vast op € 24.573. Tevens werd de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en werden de proceskosten van belanghebbende vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00618
uitspraakdatum: 7 mei 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juni 2014, nummer AWB 13/7320, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.192. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 197.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B].
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is [in] 2010 gehuwd met [C] (hierna: de echtgenote).
2.2
Het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende bedraagt in 2010 € 30.192. Het verzamelinkomen van de echtgenote bedraagt in 2010 € 57.873.
2.3
Belanghebbende heeft in zijn aangifte over 2010 specifieke zorgkosten (hierna: ziektekosten) afgetrokken ten bedrage van € 7.262. Het grootste deel van de ziektekosten heeft betrekking op uitgaven ten behoeve van een Continuous Positive Airway Pressure (hierna: CPAP)-apparaat dat belanghebbende in verband met zijn slaapapneu ondersteuning biedt bij de ademhaling. Belanghebbende is in zijn aangifte ervan uitgegaan, dat hij niet tezamen met de echtgenote aangifte doet en dat er geen gemeenschappelijk inkomensbestanddelen zijn. Hij heeft daarom geen rekening gehouden met het inkomen van de echtgenote bij het bepalen van de hoogte van de drempel en de toepassing van de verhogingsfactor.
De aftrek ziektekosten is als volgt opgebouwd:
Voorgeschreven medicijnen € 162
Hulpmiddelen - 2.840
Vervoerskosten - 129
Genees- en heelkundige hulp - 19
Reiskosten ziekenbezoek
- 1.071
Uitgaven ziektekosten vóór toepassing verhoging € 4.221
Verhoging 113%
- 3.539
€ 7.760
Af: Drempel
- 498
Totaal aftrekbare ziektekosten € 7.262
2.4
Tot de stukken van het geding behoort een uitdraai uit het Aanslag Belasting Systeem (hierna: ABS) van de Belastingdienst, waarop is te zien hoe de aangifte van belanghebbende in ABS is geregistreerd. Op de uitdraai is te zien dat in de kolom ‘Aangegeven’ een kruisje staat bij ‘heel belastingjaar gehuwd’. In de kolom ‘Voorvastgesteld’ staat geen kruisje bij ‘heel belastingjaar gehuwd’, maar wel bij ‘deel belastingjaar gehuwd’ en ook bij ‘gehele jaar fiscale partners’.
2.5
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het grootste deel van de kosten van het CPAP-apparaat niet geaccepteerd. Daarnaast heeft de Inspecteur de ziektekosten als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van belanghebbende en de echtgenote aangemerkt. In verband daarmee moet volgens de Inspecteur het inkomen van de echtgenote in de berekening worden meegenomen, wat ertoe leidt dat met een hogere drempel wordt gerekend. Bovendien is de verhoging van 113% dan niet van toepassing. De Inspecteur heeft de aftrek van ziektekosten bij het opleggen van de aanslag op nihil vastgesteld.
2.6
Belanghebbende heeft, nadat de aanslag is opgelegd, verklaard dat hij en zijn echtgenote in 2010 geen fiscale partners willen zijn en dat zij ieder afzonderlijk aangifte doen.
2.7
Hangende de procedure in beroep zijn partijen het eens geworden over de hoogte van de aftrekbare ziektekosten vóór toepassing van de drempel en een eventuele verhoging, namelijk:
Voorgeschreven medicijnen € 23
Hulpmiddelen - 1.968
Vervoerskosten - 815
Genees- en heelkundige hulp
- 140
Ziektekosten € 2.946
2.8
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel - inhoudende dat de Inspecteur door de kosten van het CPAP-apparaat in eerdere jaren wel in aftrek te toe te staan het vertrouwen heeft gewekt dat dat in het onderhavige jaar ook het geval zou zijn - niet slaagt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de aftrek van ziektekosten terecht is gecorrigeerd. In het bijzonder is in geschil of de ziektekosten als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel moeten worden aangemerkt en daarmee of, in verband met de hoogte van de drempel en toepassing van de verhogingsfactor, aftrek kan worden geëffectueerd. Als sprake is van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dan is voorts in geschil of het vertrouwensbeginsel behandeling als zodanig in de weg staat.
3.2
Belanghebbende is van mening dat de ziektekosten niet als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel moeten worden aangemerkt en voorts dat de Inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende de persoonsgebonden aftrek juist heeft berekend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot, naar het Hof begrijpt, € 24.573.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 2.17, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), worden inkomensbestanddelen van een belastingplichtige en zijn partner in aanmerking genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. In het vijfde lid van dat artikel is bepaald dat als een belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, de persoonsgebonden aftrek als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt aangemerkt. Op grond van artikel 2.17, lid 7, Wet IB 2001 wordt een belastingplichtige indien hij gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft, voor de toepassing van artikel 2.17 Wet IB 2001 geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. Als hiervoor wordt gekozen, worden de in het vijfde lid genoemde gemeenschappelijke inkomensbestanddelen in aanmerking genomen, alsof de belastingplichtige en zijn partner het hele jaar partners zijn geweest. De keuze voor dit ‘voljaarpartnerschap’ moet worden gemaakt bij een verzoek in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte.
4.2
Belanghebbende heeft ontkend dat hij een keuze voor ‘voljaarpartnerschap’ heeft gemaakt. Hij heeft met behulp van het aangifteprogramma van de Belastingdienst digitaal aangifte gedaan over 2010. Belanghebbende heeft gesteld dat in het aangifteprogramma kon worden aangekruist dat hij ‘samenwonend/gehuwd’ was en dat hij dat heeft gedaan.
4.3
De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat het aangifteprogramma drie mogelijkheden bood, namelijk dat kan worden aangegeven of men (1) het gehele jaar gehuwd is, (2) het gehele jaar ongehuwd is dan wel (3) een deel van het jaar gehuwd is. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende ingevuld dat hij het gehele jaar gehuwd is.
4.4
Gelet op de toelichting door de Inspecteur en de tekst van de ABS-uitdraai acht het Hof aannemelijk dat de kolom ‘Aangegeven’ overeenkomt met de door belanghebbende ingevoerde gegevens in het aangifteprogramma. In die kolom is te zien dat belanghebbende heeft aangegeven dat hij het gehele jaar gehuwd is geweest (zie 2.4). De door belanghebbende ingenomen stelling dat in het aangifteprogramma alleen de mogelijkheid werd geboden om bij ‘samenwonend/gehuwd’ een kruisje te zetten en dat hij daar een kruisje heeft gezet, is niet nader onderbouwd. Gelet op de wetssystematiek waarin onderscheid wordt gemaakt tussen samenwonenden en gehuwden, acht het Hof dit niet logisch. Daarbij wijst het Hof erop dat in de door belanghebbende overgelegde uitdraai van de door hem ingediende aangifte is te zien dat belanghebbende ‘getrouwd’ is, terwijl het aangifteprogramma dit niet uit een bevestigende beantwoording van de vraag ‘samenwonend/gehuwd’ heeft kunnen afleiden. Het Hof concludeert dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de in 4.3 genoemde drie keuzen in het aangifteprogramma zijn geboden en dat belanghebbende heeft ingevuld dat hij het hele jaar gehuwd is.
4.5
Tussen partijen is voor dat geval niet in geschil dat belanghebbende in het aangifteprogramma niet de vraag voorgelegd heeft gekregen of hij en zijn echtgenote voor het voljaarpartnerschap in de zin van artikel 2.17, lid 7, Wet IB 2001 wensten te opteren.
4.6
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat ABS door belastingplichtigen in de aangiften aangereikte informatie in overeenstemming brengt (consistent maakt) met overige informatie die de Belastingdienst ter beschikking staat en dat de wijze waarop een aangifte consistent wordt gemaakt is in ABS te zien in de kolom ‘Voorvastgesteld’. In het onderhavige geval beschikte de Belastingdienst, aldus de Inspecteur, over informatie dat belanghebbende een deel van het jaar gehuwd is geweest en heeft het systeem de aangifte van belanghebbende - die heeft ingevuld dat hij het gehele jaar gehuwd is - met die informatie in overeenstemming gebracht. Omdat belanghebbende heeft aangegeven dat hij het gehele jaar gehuwd is geweest, heeft het systeem volgens de Inspecteur aansluiting gezocht bij de meest gerede keuze, namelijk dat belanghebbende voor voljaarpartnerschap wenste te kiezen. Belanghebbende is van de wijze waarop de aangifte door het systeem consistent is gemaakt, niet op de hoogte gebracht.
4.7
Voor het geval de Inspecteur met het in 4.6 aangevoerde heeft bedoeld te stellen dat wanneer belanghebbende een fout als de onderhavige maakt bij het indienen van de aangifte, het systeem dan de meest voor de hand liggende keuze mag maken en deze keuze van het systeem als de keuze van belanghebbende moet worden beschouwd, oordeelt het Hof als volgt. Ook al heeft ABS wellicht - gelet op het antwoord van belanghebbende dat hij het hele jaar gehuwd is - de meest gerede keuze gemaakt door de aangifte van belanghebbende ‘om te vormen’ naar één waarin wordt geopteerd voor voljaarpartnerschap, dan doet dit niet af aan de omstandigheid dat belanghebbende die keuze niet zelf heeft gemaakt. Aan belanghebbende is niet gevraagd of hij instemt met deze keuze. Het Hof merkt een door het systeem gemaakte (meest gerede) keuze niet aan als een keuze van belanghebbende als bedoeld in artikel 2.17, lid 7, Wet IB 2001.
4.8
Uit de wijze waarop belanghebbende zijn aangifte heeft ingevuld en de reactie van belanghebbende op de aanslag volgt, dat hij niet heeft willen kiezen voor voljaarpartnerschap. Het gevolg daarvan is dat de persoonsgebonden aftrek in 2010 niet als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt aangemerkt. Het inkomensbestanddeel wordt dan in aanmerking genomen bij degene op wie het drukt, in dit geval belanghebbende. Voor de berekening van de verhoging en de drempel wordt geen rekening gehouden met het inkomen van de echtgenote. De aftrek is dan als volgt te berekenen:
Voorgeschreven medicijnen € 23
Hulpmiddelen - 1.968
Vervoerskosten - 815
Genees- en heelkundige hulp
- 140
Uitgaven ziektekosten € 2.946
Verhoging 113% x (23+1.968+815) =
- 3.171
€ 6.117
Af: Drempel
- 498
Totaal aftrekbare ziektekosten € 5.619
Het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 24.573.
4.9
Het hoger beroep is gegrond. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel behoeft geen behandeling meer, aangezien dit beroep enkel ziet op het niet als fiscale partner aanmerken van de echtgenote.
4.1
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.

5.Proceskosten

Hof stelt de kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op € 30 voor reiskosten voor het door belanghebbende bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en het Hof. Deze vergoeding is berekend aan de hand van prijzen van het openbaar vervoer. Belanghebbende heeft gesteld dat hij vanwege een medische indicatie niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen en dat hij voor een hogere vergoeding in aanmerking komt. Aangezien hij noch van de kosten, noch van de medische indicatie bewijsstukken heeft overgelegd, ziet het Hof geen aanleiding een hogere vergoeding toe te kennen.
Verletkosten van de echtgenote in verband met haar aanwezigheid ter zitting van de Rechtbank komen ingevolge het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking. Evenmin biedt het Besluit een mogelijkheid kosten van het frankeren of aangetekend verzenden van brieven te vergoeden. Voor zover belanghebbende heeft verzocht kosten die zijn opgekomen tijdens de bezwaarfase te vergoeden, merkt het Hof op dat belanghebbende niet op de voet van artikel 7:15, lid 3, Awb om vergoeding van deze kosten gedurende de bezwaarfase heeft verzocht, zodat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Belanghebbende heeft voorts verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand, omdat hij informatie heeft ingewonnen over zijn standpunt over het gewekt vertrouwen bij [D]. Het enkel inwinnen van informatie is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om aan te nemen dat [D] als een rechtsbijstandsverlener bijstand heeft verleend tijdens de onderhavige procedure, zodat ook hiervoor geen vergoeding wordt toegekend.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een verzamelinkomen van € 24.573,
– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 30,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 7 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 8 mei 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.