In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 werd gehandhaafd. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.192 en had specifieke zorgkosten van € 7.262 afgetrokken, voornamelijk voor een CPAP-apparaat in verband met slaapapneu. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de aftrek van ziektekosten gecorrigeerd, omdat hij deze als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van belanghebbende en zijn echtgenote beschouwde. Dit leidde tot een hogere drempel voor de aftrek en de inspecteur stelde de aftrek op nihil vast.
Belanghebbende stelde dat hij en zijn echtgenote in 2010 geen fiscale partners wilden zijn en dat zij ieder afzonderlijk aangifte deden. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende in zijn aangifte had aangegeven dat hij het gehele jaar gehuwd was, wat leidde tot de conclusie dat hij voor voljaarpartnerschap had gekozen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de aftrek van ziektekosten terecht had gecorrigeerd, maar dat belanghebbende niet had gekozen voor voljaarpartnerschap, waardoor de persoonsgebonden aftrek niet als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel werd aangemerkt.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de inspecteur, en stelde het belastbare inkomen uit werk en woning vast op € 24.573. Tevens werd de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en werden de proceskosten van belanghebbende vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.