ECLI:NL:GHARL:2015:3268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
200.151.427
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van een kind bij de grootvader na overlijden van de grootmoeder

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van een kind, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. Het kind heeft sinds 2009 bij de grootouders van moederszijde gewoond en na het overlijden van de grootmoeder in 2012 bij de grootvader. De vader heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind naar hem toe, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Gelderland. De vader heeft vier grieven ingediend, die de hoofdverblijfplaats van het kind in volle omvang ter discussie stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zowel de vader als de grootvader in staat zijn om een geschikt opvoedingsklimaat te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat het kind al bijna haar hele leven bij de grootvader verblijft en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het kind niet meer bij de grootvader kan opgroeien. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een verhuizing van het kind rechtvaardigt. Het hof heeft ook rekening gehouden met de noodzaak voor het kind om psychische hulp te ontvangen in haar vertrouwde omgeving.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van het kind bij de grootvader blijft. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 7 mei 2015 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.427
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 258685)
beschikking van de familiekamer van 7 mei 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Ermelo,
daarna: mr. E.M. Annema te Almere,
thans: mr. M. Broersma te Putten,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J. Hos te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de grootvader,
advocaat: mr. N.J. Hos te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (deel)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 20 juni 2014;
- het verweerschrift, ingekomen 8 augustus 2014;
- een brief van mr. Broersma van 6 februari 2015 met bijlagen, ingekomen op
9 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2015 tegelijk met de behandeling van de zaak van partijen bij dit hof met nummer 200.159.620 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Broersma heeft het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2005 [kind]
(verder te noemen: [kind]) geboren.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 18 oktober 2006 is het vaderschap gerechtelijk vastgesteld.
3.3
[kind] is op 9 maart 2009 (officieel) bij de grootouders van moederszijde gaan wonen.
3.4
Op 21 april 2009 heeft de raad een onderzoeksrapport uitgebracht in verband met het gezag en de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen [kind] en de vader.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 20 juli 2009 is een omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld, waarbij de omgang wordt opgebouwd naar een regeling van elke week een dag van 16.00 uur tot 18.30 uur en eenmaal per veertien dagen een heel weekend.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2010 is bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast van de uitoefening van het gezag over [kind].
3.7
In september 2012 is de grootmoeder van moederszijde overleden.
3.8
Van april tot juli 2013 heeft Lindenhout een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van de vader en de toekomstige woonsituatie van [kind].

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [kind]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind] afgewezen.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
21 maart 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep ten aanzien van de hoofdverblijfplaats in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind] en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem zal zijn.
4.3
De moeder en de grootvader hebben verweer gevoerd en hebben verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans dat af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5.3
[kind] verblijft, met een korte onderbreking tijdens haar eerste levensjaren, al bijna haar gehele leven bij de grootouders van moederszijde en vervolgens, na het overlijden van de grootmoeder in september 2012, bij de grootvader. [kind] heeft met de vader een omgangsregeling. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat zowel de vader als de grootvader [kind] een geschikt opvoedingsklimaat kan bieden. Uit het door Lindenhout van april 2013 tot juli 2013 verrichte onderzoek is gebleken dat er geen redenen zijn waarom [kind], ook na het overlijden van de grootmoeder, niet meer bij de grootvader zou kunnen opgroeien. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de grootvader aansluit bij de behoeften van [kind] en dat hij haar de aandacht, regels, grenzen en duidelijkheid biedt die zij nodig heeft. Uit genoemd onderzoek blijkt voorts dat de vader en zijn partner [kind] een geschikt opvoedingsklimaat kunnen bieden, mits de communicatie tussen de vader en de moeder verbetert. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de vader en de moeder, maar ook de communicatie tussen de vader en de grootvader, nog steeds moeizaam verloopt.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader zijn stelling dat de grootvader niet in staat is om [kind] te verzorgen en op te voeden, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet gebleken is dat de leeftijd van de grootvader – hij is 66 jaar – hem daarbij in onverantwoorde mate hindert of dat het frequente bezoek van de moeder aan [kind] en de grootvader, gelet op de volgens de vader aanwezige verschillen in interpretatie van regels en afspraken, bij [kind] te veel onduidelijkheid schept.
Vanuit de door [kind] bezochte school is voorts verklaard dat [kind] haar hoofdverblijfplaats bij de grootvader als veilige thuisbasis ervaart. Het hof acht het geen reële optie dat de vader [kind], indien haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal zijn, dagelijks van en naar haar huidige school in [woonplaats] zal brengen. Niet alleen is de dagelijkse lange reistijd voor [kind] onwenselijk, maar die situatie zal haar ook belemmeren in de sociale contacten met klasgenootjes buiten schooltijd. Het hof acht het voorts in het belang van [kind] dat zij de voor haar nodige, binnenkort te starten, psychische hulp kan ontvangen vanuit haar huidige vertrouwde woonomgeving bij de grootvader.
Hoewel de vader en zijn huidige partner [kind] in principe een geschikt opvoedingsklimaat kunnen bieden, is het hof van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat thans sprake is van een wijziging van omstandigheden, op grond waarvan [kind] niet langer bij de grootvader zou kunnen en moeten verblijven.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof onvoldoende reden om de hoofdverblijfplaats van [kind] te wijzigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats bij de vader moet zijn. Het hof heeft in zijn oordeel mede betrokken dat is gebleken dat aan de daaraan door Lindenhout verbonden voorwaarde dat de communicatie tussen de vader en de moeder moet zijn verbeterd, niet is voldaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op het familierechtelijke karakter van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
21 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof in dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, K.J. Haarhuis en R. Krijger, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 7 mei 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.