ECLI:NL:GHARL:2015:3215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
3 mei 2015
Zaaknummer
21-006696-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling van minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vader, was eerder veroordeeld voor het mishandelen van zijn veertienjarige dochter. De politierechter had hem een geldboete van € 400,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd. De officier van justitie ging echter in hoger beroep, omdat hij vond dat de straf te laag was. Tijdens de zitting van het hof op 17 april 2015 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De verdachte ontkende de mishandeling, maar het hof oordeelde dat de aangifte van de dochter geloofwaardig was en dat de verwondingen die zij had opgelopen, niet overeenkwamen met de verklaring van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de mishandeling van zijn dochter. Het hof legde een zwaardere straf op dan de politierechter, namelijk een gevangenisstraf van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof benadrukte de ernst van de mishandeling en het belang van de veiligheid van het kind in de ouderlijke omgeving. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006696-14
Uitspraak d.d.: 30 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2014 met parketnummer 16-175744-14 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [aangeefster], meermalen in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft gesteld dat hij aangeefster niet heeft mishandeld. Hij heeft haar slechts met de vlakke hand twee draaien om de oren gegeven.
Het relaas van verdachte wordt weersproken door de aangifte, waaruit volgt dat verdachte aangeefster in het gezicht heeft gestompt waardoor de bril van aangeefster van haar gezicht is gevlogen en is gebroken. Het letsel van aangeefster - een gezwollen, pijnlijke neusrug en twee krasvormige verwondingen van ongeveer één centimeter lang bovenop de neusrug, ter hoogte waar ‘de brug’ van de bril zat - past meer bij de aangifte dan bij het relaas van verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 augustus 2014 te [plaats]
, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn kind
, althans een persoon, te weten [aangeefster],
meermalenin het gezicht
/tegen het hoofd en/of tegen het lichaamheeft gestompt
/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Verdachte heeft zijn veertienjarige dochter die bij hem woonachtig was mishandeld door haar tegen het hoofd te stompen. De klap die verdachte heeft uitgedeeld was dermate krachtig dat de bril van zijn dochter van haar hoofd is gevlogen en is gebroken. Door de klap van verdachte heeft zijn dochter bovendien enig letsel bekomen. Van een ‘draai om de oren’, zoals verdachte is gesteld, is – nog daargelaten of een dergelijke handeling vanuit opvoedkundig oogpunt geoorloofd kan zijn – geen sprake geweest.
Een kind dient zich te allen tijde veilig te voelen in de ouderlijke omgeving. Door zijn dochter in het gezicht te stompen heeft verdachte op geen enkele wijze bijgedragen aan dit gevoel en heeft hij bovendien de lichamelijke integriteit van zijn dochter aangetast. Dit is een ernstig feit, hetgeen door de wetgever ook met een hoger strafmaximum is bedreigd dan een ‘reguliere’ mishandeling. Daarbij komt dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 19 maart 2015 eerder ter zake een gekwalificeerde mishandeling (mishandeling begaan tegen zijn echtgenoot) onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij deze taakstraf heeft verricht zodat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht thans aan de oplegging van een taakstraf in de wegstaat.
In eerste aanleg heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd. De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte – kennelijk – een kans willen geven en heeft een geldboete van € 400,- en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg aangegeven dat hij de geldboete zou gaan betalen van het geld van zijn dochter. Dit is mede voor de officier van justitie aanleiding geweest om hoger beroep in te stellen. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte deze uitspraak, naar zijn idee, genuanceerd in dier voege dat hij geld voor zijn dochter had gespaard van welk geld hij de hem opgelegde boete zou kunnen voldoen. Verdachte heeft ter zitting bij de politierechter, maar ook tijdens de zitting van het hof op geen enkele wijze blijk gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Integendeel. Volgens verdachte had zijn dochter nooit aangifte mogen doen, hetgeen hij haar kwalijk neemt.
Het hof acht, gelet op het vorenstaande, een hogere straf aangewezen dan door de politierechter is opgelegd. Het hof zal de eis van de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, volgen. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het voorwaardelijke deel en de langere dan gebruikelijke proeftijd acht het hof aangewezen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw dergelijke feiten te begaan. Een en ander is temeer van belang nu de mogelijk bestaat dat de dochter van verdachte na de huidige opvang door een pleeggezin weer volledig bij haar vader komt te wonen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 30 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.