ECLI:NL:GHARL:2015:3042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
200.162.901-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2007. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om haar te ontheffen van het gezag af te wijzen. De Raad had eerder verzocht om ontheffing van het gezag, omdat de moeder ongeschikt of onmachtig zou zijn om haar zorgplicht te vervullen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 18 november 2011 onder toezicht staat en sinds 6 april 2012 uit huis is geplaatst, eerst bij haar grootouders en later bij een pleegmoeder. De moeder heeft in de periode voor de uithuisplaatsing en tot maart/april 2014 niet in staat geweest om de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen, en er zijn zorgen over haar huidige situatie en de mogelijkheden voor terugplaatsing. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie bij de pleegmoeder gewaarborgd moeten blijven. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag van de moeder is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.901/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/134952/FARK14-888)
beschikking van de familiekamer van 21 april 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E. Wielenga, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegmoeder],

wonende te [B],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
2. Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 januari 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het door de raad gedane verzoek om haar te ontheffen van het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2007 (hierna te noemen: [de minderjarige]), af te wijzen.
2.2
De raad en de stichting hebben een verweerschrift ingediend en het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts binnengekomen een journaalbericht van 21 januari 2015 van mr. Wielenga met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de raad de heer [C], namens de stichting de heer [D] en de pleegmoeder.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 18 november 2011 onder toezicht. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 november 2014.
3.3
Op 6 april 2012 is [de minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Van april 2012 tot september 2012 verbleef [de minderjarige] bij haar grootouders (vz). Sinds september 2012 is zij bij de pleegmoeder (zus vz) geplaatst. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 18 november 2014.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 6 juni 2014, heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige] en Bureau Jeugdzorg tot voogd te benoemen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad toegewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven (artikel 28.1 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek), kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a (oud) BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Nu de moeder zich tegen de ontheffing verzet, dient het hof te beoordelen of er gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig zijn.
4.4
Vast staat dat [de minderjarige] ten tijde van de beschikking van 29 oktober 2014 meer dan zes maanden onder toezicht was gesteld en meer dan een jaar en zes maanden uit huis was geplaatst, zodat ontheffing ook bij verzet van de moeder kan worden uitgesproken.
4.5
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Dit in aanmerking nemende is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.6
Niet in geschil is dat de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing en de jaren tot maart/april 2014 onmachtig was om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ter hand te nemen. De moeder is van mening dat sindsdien aan haar onvoldoende kansen zijn gegeven om tot terugplaatsing van [de minderjarige] te komen terwijl zij al geruime tijd haar leven op orde heeft.
4.7
Uit de stukken blijkt dat bij moeder sprake is van een fors belast verleden en ook ernstige persoonlijke problematiek. In de periode voor de uithuisplaatsing is sprake geweest van huiselijk geweld tussen de ouders waarvan [de minderjarige] ook getuige is geweest. Het contact tussen de vader en de moeder is onveranderd problematisch. De moeder is geruime tijd de afspraken met de hulpverlening onvoldoende nagekomen en is ook voor de hulpverlening onbereikbaar geweest. Gedurende een lange periode en tot redelijk recent, namelijk oktober 2014, heeft de moeder om haar moverende redenen het contact met [de minderjarige] geheel verbroken. Ten tijde van de zitting bij de rechtbank stond het eerste (begeleide) contact tussen de moeder en [de minderjarige] gepland op 1 oktober 2014.
4.8
Voor het hof is duidelijk dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt. Ook is duidelijk dat de moeder inderdaad het afgelopen jaar, zoals zij zelf ook stelt, grote stappen heeft gezet op verschillende leefgebieden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Echter, de moeder lijkt uit het oog te verliezen dat in de jaren dat zij onmachtig en ongeschikt was om zelf de opvoeding en verzorging ter hand te nemen de ontwikkeling van [de minderjarige] en het proces van hechting tussen haar en haar pleegmoeder is doorgegaan. [de minderjarige] heeft een belast verleden en is als jong meisje geconfronteerd met gebeurtenissen die haar ook hebben getekend. Mede als gevolg daarvan is bij [de minderjarige] een verstoorde hechting met moeder vastgesteld en kampte zij met externaliserend gedrag. De afgelopen jaren heeft ook [de minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt, echter los van de moeder en in haar eigen tempo. Inmiddels is zij gehecht aan de pleegmoeder. Zij is gebaat bij structuur, duidelijkheid, liefde en aandacht in welke ontwikkelingsbehoeften, zoals ook de moeder wel erkent, de pleegmoeder ruimschoots voorziet. In het belang van [de minderjarige] dient haar opvoedingssituatie bij de pleegmoeder te worden gecontinueerd. Binnenkort zal vanuit deze voor [de minderjarige] veilige en stabiele setting behandeling voor [de minderjarige] starten mede om haar te leren omgaan met wat zij in het verleden heeft meegemaakt en haar te helpen haar grenzen te leren kennen.
Het is zonder meer positief dat de moeder sinds het opstarten van de omgang de afspraken goed nakomt echter voor [de minderjarige] is het moeilijk geweest dat de moeder langdurig het contact met haar had verbroken en [de minderjarige] geniet om die reden (nog) niet het vertrouwen dat haar moeder blijvend beschikbaar voor haar is. De bezoeken zijn voor haar spannend en emotioneel. Om dezelfde reden is er ook (nog) geen ruimte om de bezoeken in frequentie uit te breiden.
4.9
Nog los van de onmogelijkheden aan de kant van [de minderjarige] om zoals de moeder wenst (op termijn) tot terugplaatsing over te gaan, zijn er ook zorgen over de mogelijkheden van de moeder. Immers niet alleen de woonsituatie bij de moeder heeft tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige] geleid. Er waren ook grote zorgen over de basale zorg en veiligheid in de opvoedingssituatie bij de moeder. Ook om die reden is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Onveranderd zijn er nog zorgen over de wijze waarop de moeder thans invulling geeft aan de begeleide contactmomenten zoals die plaatsvinden en lijkt een vorm van begeleiding van de omgang blijvend noodzakelijk te zijn.
4.1
Anders dan de moeder lijkt te veronderstellen, is de schuldvraag van de redenen waarom zij onmachtig was om zelf de opvoeding ter hand te nemen, niet van belang. Ook anders dan de moeder lijkt te veronderstellen, is het hof van oordeel dat aan haar wel kansen zijn geboden om tot terugplaatsing over te gaan; dat was echter in een periode waarin de situatie van de moeder niet stabiel was en het haar, deels ook om begrijpelijke reden, niet lukte om haar situatie stabiel te krijgen. Dat nadien geen pogingen meer zijn gedaan, valt hoe verdrietig voor de moeder dan ook vanuit het belang van [de minderjarige] zonder meer te begrijpen.
4.11
Uit het voor overwogene volgt dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te vervullen en dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. M.P. den Hollander en
mr. H. Lenters, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015 in bijzijn van de griffier.