ECLI:NL:GHARL:2015:2989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
200.139.480-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van faillissement en gevolgen voor huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2015, gaat het om de schorsing van het faillissement van een van de appellanten, [appellant 1]. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het hof heeft vastgesteld dat de schorsing van het faillissement van [appellant 1] ook gevolgen heeft voor het geschil met de geïntimeerde, [geïntimeerde]. Dit is gebaseerd op artikel 29 van de Faillissementswet (Fw) juncto artikel 26 Fw, dat bepaalt dat een rechtsvordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, van rechtswege is geschorst. Het hof heeft ook artikel 63 Fw en artikel 1:96 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, die betrekking hebben op de verhaalbaarheid van schulden van echtgenoten op de goederen van de gemeenschap.

De procedure in eerste aanleg omvatte meerdere vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad en de rechtbank Overijssel. In hoger beroep hebben de appellanten de vonnissen van de rechtbanken betwist en verzocht om vernietiging. Het hof heeft de rol van de zaak besproken en de noodzaak om de geïntimeerde in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat er sprake is van privévermogen van [appellant 2], dat mogelijk niet onder de gemeenschap valt. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door de geïntimeerde, waarna [appellant 2] de gelegenheid krijgt om te reageren.

De uitspraak van het hof benadrukt de complexe interactie tussen faillissementsrecht en het huwelijksvermogensrecht, en hoe deze elkaar kunnen beïnvloeden in juridische geschillen. Het hof heeft de beslissing aangehouden, wat betekent dat verdere stappen in de procedure nog moeten worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.480/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C07/155680/HZ ZA 09-405)
arrest van de tweede kamer van 28 april 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats 1],
hierna:
[appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats 1],
hierna:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.E. Dekker, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
22 februari 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, 23 januari 2013 van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zwolle en 19 juni 2013 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 september 2013,
- de memorie van grieven van [appellant 2],
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant 2] in de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad/Overijssel van22 februari 2012, 23 januari 2013 en 19 juni 2013 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en[appellant 2] als gedaagde, en opnieuw rechtdoende: geïntimeerde in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, als dan deze haar te ontzeggen met veroordeling van geïntimeerde om aan appelante te betalen de volgens gebruikelijke tarief te begrote bijdrage in de proceskosten van belde instanties."

3.Rolverwijzing

3.1
Op de dag waartegen [appellanten] [geïntimeerde] heeft gedagvaard, zijnde 14 januari 2014, heeft mr. Dullemond ter rolle meegedeeld dat [appellant 1] in staat van faillissement is verklaard. Het hof heeft in verband hiermee ambtshalve het Centraal Insolventieregister geraadpleegd. Blijkens dit register is [appellant 1] op 10 september 2013 door de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard (zaaknummer F.8/13/770). Dit brengt in het onderhavige geval met zich dat het geding in hoger beroep ingevolge het bepaalde in artikel 29 F van rechtswege is geschorst na de inschrijving van de zaak ter rolle voor wat het geding tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] betreft, nu het gaat om een rechtsvordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, als bedoeld in art. 26 F.
3.2
Blijkens de akte van levering, op 1 november 2006 verleden voor mr. [notaris], notaris te [plaats], welke akte als onderdeel van productie 2 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht, zijn [appellant 1] en [appellant 2] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Gelet op die omstandigheid, brengt het bepaalde in
art. 63 F naar het oordeel van het hof met zich dat het geding tussen [appellant 2] en [geïntimeerde] in hoger beroep ingevolge art. bepaalde in artikel 29 F eveneens van rechtswege is geschorst, voor zover de vordering van [geïntimeerde] jegens [appellant 2] - in verband met het bepaalde in artikel 1:96 lid 1 BW omtrent de verhaalbaarheid van de schuld van een echtgenoot op de goederen van de
huwelijksgoederengemeenschap- ook is aan te merken als een rechtsvordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, als bedoeld in artikel 26 F.
3.3
De vordering van [geïntimeerde] jegens [appellant 2] behoeft - in verband met het bepaalde in artikel 1:96 lid 1 BW omtrent de verhaalbaarheid van de schuld van een echtgenoot op het
privévermogenvan die echtgenoot - niet uitsluitend het karakter te hebben van een rechtsvordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, als bedoeld in artikel 26 F. Dit is het geval indien sprake is van tot het privévermogen van [appellant 2] behorende goederen die [appellant 2] op de voet van artikel 61 F heeft kunnen terugnemen. Het hof zal daarom [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om bij akte voldoende aannemelijk te maken - zo mogelijk door schriftelijke bescheiden - dat van zodanig privévermogen sprake.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof beslissen als volgt.

4.Beslissing

Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 26 mei 2015voor het nemen door [geïntimeerde] van de akte als bedoeld in overweging 3.3;
verstaat dat [appellant 2] daarna in de gelegenheid zal worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. W. Breemhaar en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 april 2015.