ECLI:NL:GHARL:2015:2982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
21-003962-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling tot 9 jaar gevangenisstraf voor poging doodslag na terugverwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Utrecht. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor diverse feiten, waaronder poging doodslag. Na cassatie door de Hoge Raad, die het eerdere arrest vernietigde, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. Tijdens de zittingen op 24 november 2014 en 14 april 2015 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De verdachte had een explosief bevestigd aan de voordeur van het slachtoffer, wat leidde tot een explosie en ernstig letsel bij het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de voorbedachte raad niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf, met een schadevergoeding aan het slachtoffer van bijna 6.000 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de straf in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003962-14
Uitspraak d.d.: 28 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 juli 2014- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 16 juli 2012 met parketnummer 16-712165-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1983],
thans verblijvende in [PI verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugverwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 november 2014 en 14 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.J. Lamers, naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte door de rechtbank Utrecht ter zake van het onder 1, 2, 3 primair (poging doodslag), 5, 7, 8 en 9 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en is teruggave aan de rechthebbende gelast van de in beslag genomen voorwerpen. Zowel verdachte als het openbaar ministerie zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft in hoger beroep bij arrest van 27 juni 2013, parketnummer 21-003239-12, de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair (poging moord), 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren. De vordering van de benadeelde partij is wederom in zijn geheel toegewezen en ook is de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen gelast.
Tegen dit arrest is door de verdediging cassatie ingesteld.
Bij arrest van 22 april 2014 is door de Hoge Raad geoordeeld dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden en dat de advocaat-generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over het derde middel. Bij arrest van 1 juli 2014 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 27 juni 2013 vernietigd,
maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde en de strafopleggingen teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Omvang van de zaak in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad is er een regiezitting geweest van het hof op 24 november 2014. Tijdens die zitting is de raadsman gevraagd zich uit te laten over de omvang van het geding in hoger beroep. Dit nu de Hoge Raad blijkens het arrest van 22 april 2014 ten aanzien van feit 3 kort gezegd heeft geoordeeld dat de Hoge Raad de beslissing van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel welbewust heeft aanvaard niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd acht en het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014 zich concentreert op het derde middel inhoudende dat de bewezenverklaring van feit 3 voor zover inhoudende dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld door het hof ontoereikend is gemotiveerd. Dat middel is volgens de Hoge Raad terecht voorgesteld, waarna het arrest van het hof is vernietigd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle beslissingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde opnieuw aan de orde gesteld moeten worden. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit dient in hoger beroep dus een onderzoek in volle omvang plaats te vinden.
De advocaat-generaal was op de regiezitting van mening dat de omvang van het geding in hoger beroep beperkt dient te blijven tot de beantwoording van de vraag of verdachte het hem onder 3 tenlastegelegde feit al dan niet met voorbedachte raad heeft begaan, en voorts de strafoplegging.
Door het hof is bij tussenarrest van 8 december 2014 beslist dat ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit thans enkel en alleen nog aan de orde is de beantwoording van de vraag of verdachte dit feit al dan niet heeft begaan met voorbedachte raad. Derhalve zou tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep alleen de voorbedachte raad en de strafoplegging aan de orde worden gesteld.
Op de inhoudelijke zitting van het hof van 14 april 2015 is door de raadsman nogmaals nadrukkelijk verzocht om zich in zijn geheel over feit 3 en de strafoplegging te buigen en daarover nieuwe beslissingen te nemen op de voet van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering nu feit 3, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, in volle omvang opnieuw aan de orde is. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de in het tussenarrest door het hof genomen beslissing nu niet meer teruggedraaid kan worden en slechts in cassatie aan de orde kan worden gesteld.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Met de in het tussenarrest van 8 december 2014 genomen beslissing ten aanzien van de omvang van het hoger beroep heeft het hof bedoeld de
inhoudelijke behandeling ter zittingte concentreren op het onderdeel van de voorbedachte raad en de strafoplegging. Dit wil echter niet zeggen dat het hof het onder 3 tenlastegelegde niet in volle omvang kan beoordelen. Het hof acht zich derhalve vrijer dan door de raadsman en de advocaat-generaal aangenomen en zal dan ook alle beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde thans opnieuw aan de orde stellen en hierop beslissen.

Verzoeken van de raadsman

Onderzoekswensen raadsman
De raadsman heeft op de regiezitting van 24 november 2014 verzocht om de zaak aan te houden en (open) te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde:
  • explosievendeskundige [deskundige 1] en/of een andere deskundige van het NFI te horen;
  • forensisch geneeskundige [deskundige 2] te horen;
  • zo mogelijk/nodig een reconstructie te laten plaatsvinden;
  • voor het overige al dat onderzoek te laten verrichten wat noodzakelijk is om een zo’n duidelijk en volledig mogelijk beeld te geven van de aard en omvang van de explosie zoals deze zich heeft voorgedaan en de impact van die explosie voor aangever vast te stellen. In het bijzonder ten aanzien van de vraag in hoeverre mogelijk uit die explosie voortvloeiend letsel zou kunnen leiden tot de dood en/of zwaar lichamelijk letsel.
Het hof heeft bij tussenarrest van 8 december 2014 geoordeeld dat de verzoeken dienen te worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Vervolgens zijn de verzoeken afgewezen.
Ter zitting van 14 april 2014 heeft de raadsman wederom verzocht de zaak aan te houden en (open) te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde bovengenoemde personen te horen en onderzoeken te doen. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er nooit sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden. De noodzaak van het horen van de deskundigen is er in gelegen dat zij op basis van eigen expertise kunnen verklaren over de impact van de explosie aan de andere kant van de deur.
Subsidiair verzoekt de verdediging het hof nadrukkelijk om de heren [deskundige 1] en [deskundige 2] te horen als deskundigen ter zitting.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter zitting aangegeven te blijven bij het reeds eerder (op de regiezitting van 24 november 2014) ingenomen standpunt dat de verzoeken moeten worden afgewezen op grond van het noodzakelijkheidscriterium.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de verzoeken van de verdediging, zoals reeds overwogen in het tussenarrest van 8 december 2014, dienen te worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. In dit tussenarrest is beslist tot afwijzing van de verzoeken. Het hof ziet thans geen reden een ander standpunt in te nemen en blijft bij de in het tussenarrest genomen beslissingen, zoals hieronder (nogmaals) weergegeven.
 Deskundige [deskundige 1]
De deskundige [deskundige 1] is reeds eerder gehoord door de raadsheer-commissaris bij dit hof, bij welk verhoor de(zelfde) raadsman aanwezig is geweest. Het hof is van oordeel dat daarmee het ondervragingsrecht is uitgeoefend dan wel uitgeoefend is kunnen worden en derhalve voldaan is aan het hieromtrent bepaalde in het EVRM en het Wetboek van Strafvordering. Uit de motivering van het verzoek zijn het hof geen nieuwe of bijzondere feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan deze deskundige in hoger beroep nogmaals zou moeten worden gehoord. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk de deskundige [deskundige 1] nogmaals te horen en wijst dit verzoek derhalve af.
 Het verrichten van overige onderzoeken
Het verzoek tot het verrichten van overige onderzoeken (horen van [deskundige 2], een reconstructie houden, nader onderzoek naar de vraag in hoeverre het uit de explosie voortvloeiend letsel zou kunnen leiden tot de dood en/of zwaar lichamelijk letsel), wordt eveneens afgewezen. Het hof acht het verrichten van deze onderzoeken eveneens niet noodzakelijk. Er zijn geen nieuwe of andere feiten en/of omstandigheden gebleken op grond waarvan die onderzoeken alsnog plaats zou moeten vinden.

Bewezenverklaring

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 27 juni 2013 bewezenverklaard dat verdachte de onder 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Deze bewezenverklaringen staan op grond van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad onherroepelijk vast.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
3.
primair:
hij op of omstreeks 3 december 2011 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, (met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg), vuurwerk, althans een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [adres] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 december 2011 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: beschadiging van de schedel en/of hersenletsel), heeft toegebracht, door opzettelijk vuurwerk, althans een vlinderbom, in elk geval een (geïmproviseerd) explosief (voorzien van een of meer metalen kogels) te bevestigen aan of op de voordeur van een woning aan de [adres] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en/of dit tot ontploffing te brengen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen nu onvoorzienbare en snel gewijzigde omstandigheden in doorslaggevende mate hebben geleid tot een impulsief afsteken van het explosief wat een contra-indicatie is voor kalm en rijp beraad.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de aanmerkelijke kans dat aangever door het afsteken van het explosief zou komen te overlijden zich niet heeft voorgedaan. Indien het hof van oordeel is dat deze aanmerkelijke kans zich wel heeft voorgedaan dan heeft verdachte die kans niet bewust aanvaard. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is, kort gezegd, van oordeel dat verdachte van het onderdeel ‘voorbedachte raad’ moet worden vrijgesproken. Poging doodslag acht zij wel wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel hof
- Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [1]
In onderhavige zaak had verdachte het geïmproviseerde explosief meegenomen van Purmerend naar de woning van aangever in Amersfoort. Dit explosief was voorzien van loden kogeltjes die bij ontploffing van het explosief mogelijk voor extra schade kunnen zorgen. Daarnaast is er op de computer van [naam] gekeken naar You Tube filmpjes betreffende vuurwerk en de uitvoering hiervan. Uit enkel deze omstandigheden kan, naar het oordeel van het hof, nog niet zondermeer worden afgeleid dat verdachte van plan was het explosief te gebruiken onder omstandigheden die voor het slachtoffer een aanmerkelijke kans op overlijden zouden meebrengen.
Vervolgens heeft verdachte, nadat hij onverwacht door aangever buitengesloten was, de vlinderbom aan de deur(klink) van aangever bevestigd. Tijdens deze handelingen heeft verdachte nog woordelijk en mogelijk zichtbaar (het slachtoffer stond immers achter het matglas in de deur) contact gehad met de aangever. Aangenomen dat er op dit moment tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, geldt echter ook dat er sprake was van een plotselinge wijziging van de omstandigheden (immers verdachte werd ineens buitengesloten) en dat er slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne waarin verdachte zich heeft kunnen beraden. Of verdachte deze gelegenheid tot bezinning ook daadwerkelijk heeft benut blijkt niet. Daarbij komt dat de korte tijdspanne geheel samenviel met de uitvoering van het besluit om die bom op dat moment tot ontploffing te brengen. Al deze omstandigheden leveren contra-indicaties voor voorbedachte raad op.
Het hof is van oordeel dat aan bovengenoemde contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de gelegenheid die verdachte heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en moet hij worden vrijgesproken van het onderdeel voorbedachte raad.
- Opzet
Wanneer de politie in de nacht van 2 op 3 december 2011 ter plaatse komt na de melding van een ontploffing op het adres van aangever, ziet zij dat de ruiten van de deur zijn vernield en dat het kozijn boven het slot ernstig is ontzet en beschadigd. Er zijn inslagen van kleine bolvormige objecten in de deur en het kozijn te zien. Diverse stukken hout, afkomstig van het kozijn en de deur, liggen op de openbare weg. Ook liggen er meerdere metalen of loden bolletjes op de openbare weg. In de woning worden op de vloer tussen de keuken en de woonkamer en in de hal eveneens metalen of loden bolletjes aangetroffen. Diverse splinters van het kozijn liggen in de hal en de woonkamer. Tevens ligt er glas en bloed op de grond.
Uit de rapportage explosievenonderzoek van 15 maart 2012 van ing. [deskundige 1], werkzaam bij het NFI, blijkt dat uit de waargenomen schade valt af te leiden dat er zich ongeveer 10 centimeter boven de voordeurgreep een explosie van deflagrerende lading heeft voorgedaan. Gezien de schade aan en bij de voordeur ten opzichte van de stukken karton en kunststof heeft dit materiaal zich dicht tegen de explosieve lading aan bevonden. Deze schade aan karton en kunststof is te verwachten wanneer deze onderdeel van de explosieve constructie hebben uitgemaakt. Het gebruikte mengsel is in de regel makkelijk tot ontsteking te brengen. De oorspronkelijke constructie was minimaal 9 centimeter lang. Dat de oorspronkelijke constructie fabrieksmatig was gemaakt en vervolgens gemodificeerd acht de deskundige veel waarschijnlijker dan dat de oorspronkelijke constructie fabrieksmatig was gemaakt en waarschijnlijker dan dat de oorspronkelijke constructie (vrijwel volledig) zelfgemaakt zou zijn. Wanneer een dergelijke constructie tot ontsteking wordt gebracht treden als primaire effecten in elk geval hitte, een drukgolf met daarmee gepaard gaande knal en scherfwerking van het karton en de kunststof op. Afhankelijk van de omgeving waarin de ontploffing plaatsvindt, kunnen ook zogenaamde secundaire effecten optreden, bijvoorbeeld het versplinteren en in het rond slingeren van aanwezig hout en glas. Door deze primaire en secundaire effecten ontstaat gevaar voor lichamelijk letsel, zoals brandwonden, gehoorschade en doorboring van de huid. De ernst van dit letsel is onder meer afhankelijk van waar iemand door hitte en/of een scherf wordt geraakt, de energie die een scherf op dat moment heeft en de locatie van die persoon ten opzichte van de ontploffing. De kans op letsel door de rondvliegende scherven bestaat tot op een afstand van ruwweg enkele meters. Bij (vrijwel) direct contact met de explosieve constructie kan het letsel fataal zijn.
Aangever heeft verklaard dat hij, nadat hij de deur achter verdachte wist dicht te doen, met verdachte heeft gepraat via de brievenbus. Hij wilde namelijk de huissleutels terug van verdachte. Op een gegeven moment zag hij iets van een lontje en iets van een gloed bij de deurklink. Hij zag het gezicht van verdachte door het matglas van de deur en zag iets branden. Bij klinisch onderzoek op 4 december 2012 (het hof begrijp: 2011) werd bij aangever een schedelbreuk met impressie van botfragmenten en daaraan gepaard gaande hersenbeschadigingen links zijwaarts gediagnostiseerd en tevens een lijnvormige botbreuk in de slaapstreek links met een daaraan gerelateerde epidurale bloeding. In relatie met dit letsel waren er neurologische symptomen in de vorm van woordvindingsstoornissen en krachtsverlies van de rechterarm. Daarom is met spoed een neurochirurgische operatie uitgevoerd, waarbij tevens een groot aantal splinters van hout uit het gezicht werd verwijderd.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat er een explosief tot ontploffing is gebracht vlak boven de deurgreep. Het hof leidt uit het explosievenonderzoek af dat het gaat om een geïmproviseerd explosief. Gelet op de verklaring van aangever alsmede zijn letsel kan worden vastgesteld dat hij zich op het moment van ontploffing vlak achter de deur bevond. Uit zowel de verklaring van aangever als de uitkomsten van het explosievenonderzoek, leidt het hof af dat verdachte het explosief aan de voordeur heeft bevestigd en heeft ontstoken, waardoor dit explosief tot ontploffing is gebracht.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met het tot ontploffing laten komen van het explosief het opzet had om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet op het verbale contact kort voor de explosie tussen verdachte en aangever door de brievenbus van de voordeur, over de sleutelbos, moet verdachte zich bewust zijn geweest van de positie van aangever ten opzichte van het explosief. Desondanks heeft verdachte het explosief tot ontploffing gebracht. Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt dat bij vrijwel direct contact met de explosieve constructie het letsel fataal kan zijn. Uit voornoemde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het tot ontploffing gebrachte explosief om het leven zou kunnen komen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
primair:
hij op
of omstreeks3 december 2011 te Amersfoort,
althans in het arrondissement Utrecht,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
(en met voorbedachten rade)[slachtoffer] van het leven te beroven,
(met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg), vuurwerk, althans een vlinderbom, in elk gevaleen
(geïmproviseerd
)explosief
(voorzien van een of meer metalen kogels
)heeft bevestigd op of aan de voordeur van een woning aan de [adres] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan [slachtoffer] stond) en tot ontploffing heeft gebracht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek van de psycholoog, de psychiater en de milieurapporteur, waardoor er door de deskundigen geen onderbouwende uitspraak kan worden gedaan inzake toerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nu bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 27 juni 2013 aan verdachte één straf werd opgelegd ter zake van de onder 1, 2, 3 primair (poging moord), 4, 5,6, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde feiten, terwijl het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad is beperkt tot de veroordeling terzake van het onder 3 bewezenverklaarde feit, van welk feit thans de voorbedachte raad door het hof niet bewezen wordt verklaard, zal het hof na vernietiging van het vonnis, voor zover betrekking hebbende op het onder 3 tenlastegelegde feit, de straf voor de feiten onder 1, 2 en 4 tot en met 9 tenlastegelegd en door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, bewezenverklaard en voor de thans onder 3 primair bewezenverklaarde poging doodslag, hebben te bepalen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de poging doodslag bewezen dient te worden verklaard en dat, aan verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft bepleit om een gevangenisstraf van maximaal 8 jaren op te leggen onder andere rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, nu er tussen onderhavige uitspraak en het instellen van hoger beroep meer dan 2 jaar is verstreken.
In het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft het hof ten aanzien van de feiten, onder meer, het volgende overwogen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij hij goederen heeft weggenomen en het slachtoffer heeft bedreigd met een mes, hem heeft vastgebonden en geblinddoekt en hem anaal heeft verkracht, waarna hij door het bewust tot ontploffing brengen van een explosief heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Het slachtoffer heeft aan de handelingen van verdachte zeer ernstig letsel overgehouden. Dat het slachtoffer niet om het leven is gekomen is in het geheel niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft buitengewoon ernstige misdrijven gepleegd, waarmee hij de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig heeft aangetast, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft zeer angstige momenten gekend en ziet zich door toedoen van verdachte zowel fysiek als geestelijk gesteld voor een lange herstelperiode en kan vermoedelijk zijn werkzaamheden zoals hij die had voor de overval niet meer uitoefenen.
Het spreekt voor zich dat een dergelijke gewelddadige overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte zijn financieel gewin laten prevaleren boven de gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zijn vriendin met de dood bedreigd, twee diefstallen en twee inbraken gepleegd. Ook uit deze door verdachte gepleegde feiten blijkt dat hij het gebruik van geweld niet schuwt en alleen denkt aan zijn eigen (financiële) gewin.
Wat betreft de persoon van verdachte is gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een woningoverval.
Het hof sluit zich thans bij het bovenstaande aan.
Het hof is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM), welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen. Zowel de hoger beroep procedures als de cassatieprocedure zijn binnen de door artikel 6 EVRM gegarandeerde redelijke termijn afgerond. Dat tussen het instellen van hoger beroep en het onderhavig arrest meer dan 2 jaar verstreken, doet daar niet aan af.
Evenals eerder door het hof is overwogen worden de feiten verdachte zwaar aangerekend en komt er gezien de ernst van de feiten geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Thans komt het hof ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde tot een poging doodslag in plaats van een poging moord. Daarnaast houdt het hof er rekening mee dat er wat betreft de feiten 1 tot en met 4 in wezen sprake is van een feitencomplex. En, hoewel ernstig, zijn de overige bewezenverklaarde feiten daartegen afgezet van een ander kaliber. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Schadevergoedingsmaatregel en beslag

In het hof arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 27 juni 2013 is besloten tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en is een beslissing genomen met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen. Het hof ziet geen reden anders te oordelen en zal dienovereenkomstig beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 3 primair en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.989,89 (vijfduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 989,89 (negenhonderdnegenentachtig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbenden van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Identiteitsbewijs;
  • Creditcard.
Aldus gewezen door
mr. M. Otte, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 28 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963.