ECLI:NL:GHARL:2015:2965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
21-002504-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote met koevoet, vrijspraak van moord, bijstelling deskundigenconclusies

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn echtgenote, waarbij hij haar met een koevoet heeft geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor moord, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat leidde tot vrijspraak van moord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 juni 2012 zijn echtgenote in hun woning heeft aangevallen, waarbij hij haar meermalen met een breekijzer op het hoofd en de hals heeft geslagen. De doodsoorzaak is vastgesteld door deskundigen, die concludeerden dat de letsels aan het hoofd en de hals hebben geleid tot het overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar in een plotselinge emotionele opwelling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. Het hof heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002504-13
Uitspraak d.d.: 24 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2013 met parketnummer 16-655920-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 november 2014 en 13 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Koster, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te [plaats], gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg),
-
met een breekijzer, althans een (soortgelijk en/of stomp) voorwerp, (meermalen) (met kracht) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en/of
-
(met een voorwerp en/of met zijn, verdachtes, hand(en)) op de keel en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] geslagen en/of
-
(vervolgens) (met zijn, verdachtes hand(en)) de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, althans die [slachtoffer] gewurgd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De discussie in hoger beroep heeft zicht toegespitst op de vraag of verdachte bij het doden van [slachtoffer] zijn echtgenote, heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het hof overweegt daarover als volgt.
Op 10 juni 2012 is [slachtoffer]door geweld om het leven gekomen. Zij is dood in haar bed, in buikligging, onder een dekbed aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn echtgenote meermalen met een koevoet op het hoofd en de hals heeft geslagen terwijl zij in bed lag. Hij heeft steeds ontkend zijn echtgenote te hebben gewurgd.
Doodsoorzaak
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn door dr. B. Kubat, arts en patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut, letsels aan het hoofd vastgesteld, die het gevolg waren van de inwerking van heftig, uitwendig, mechanisch, mogelijk kantig, botsend geweld op het hoofd. Uit onderzoek naar letseldatering is gebleken dat deze letsels enkele uren voor het overlijden zijn ontstaan. Het is zeer aannemelijk dat dit geweld heeft geleid tot vermindering of verlies van handelingsbekwaamheid door bewustzijnsverlies. Voorts heeft dr. Kubat bloeduitstortingen in de hals vastgesteld die het gevolg waren van inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend of botsend geweld op de hals (bijvoorbeeld wurgen of slaan). Dr. Kubat heeft in haar rapport van 12 december 2012 geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (wurging) al dan niet in combinatie met de ernstige letsels aan het hoofd.
In hoger beroep is op verzoek van de verdediging nader onderzoek verricht. Drs. F.R.W. van de Goot, arts en (forensisch) patholoog, en drs. P.M.I. Van Driessche, arts en (forensisch) patholoog hebben in hun rapport van 8 april 2014 geconcludeerd, zakelijk weergegeven:
‘Alles overwegend kunnen aan de hand van de bevindingen van sectie en vervolgonderzoek de volgende doodsoorzaken worden overwogen:
Meermaals inwerking van mechanisch botsend geweld aan het hoofd heeft geleid tot zwelling van de hersenen, waarbij inklemming het overlijden kan verklaren;
Meermaals inwerking van mechanisch botsend geweld aan het hoofd heeft geleid tot zwelling van de hersenen en tot bewustzijnsverlies. Mogelijk heeft bewustzijnsverlies in buikligging geleid tot een verminderde zuurstofopname. Dit primair zuurstoftekort kan tezamen met de inklemming van de hersenen en hersenstam het overlijden verklaren;
Het valt niet uit te sluiten dat er samendrukkend mechanisch geweld is geweest aan de hals. Echter lijkt dit derde scenario op basis van de sectiebevindingen minder waarschijnlijk dan de twee hierboven afgegeven mogelijke scenario’s.’
Op respectievelijk 4 maart 2015 en 7 april 2015 zijn de deskundigen Kubat en Van Driessche en de deskundigen Niessen en Van de Goot gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens haar verhoor heeft dr. Kubat haar eerdere conclusie anders geformuleerd en heeft zij aangegeven dat het overlijden van [slachtoffer] verklaard kan worden door geweld op de hals, al dan niet in combinatie met de letsels aan het hoofd, óf door verstikking, gelet op de positie bij het aantreffen, indien men ervan uitgaat dat de letsels aan het hoofd geleid hebben tot substantiële vermindering of verlies van het bewustzijn. De positie bij het aantreffen waar dr. Kubat op doelt, is de buikligging van het slachtoffer met haar gezicht grotendeels in het kussen.
Deskundige Van Driessche heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard zich te kunnen vinden in de herformulering van de conclusie die dr. Kubat had uitgesproken.
Gelet op het voorgaande kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [slachtoffer] door wurging is overleden. Het hof acht gelet op de bevindingen en conclusies van de deskundigen bewezen dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van het geweld dat met de koevoet door verdachte op haar is uitgeoefend.
Geen voorbedachten raad
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of verdachte zijn echtgenote met voorbedachten rade met de koevoet heeft geslagen. Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof in het bijzonder gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, waarin is overwogen dat
“voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval - ook indien het zo zou zijn dat de koevoet niet naast of onder het bed van het slachtoffer lag, zoals verdachte heeft verklaard, maar dat verdachte deze uit de schuur zou hebben gehaald - er gelet op de inhoud van het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaringen onvoldoende aanwijzingen voorhanden zijn om te concluderen dat verdachte anders heeft gehandeld dan op basis van een plotselinge emotie.
Gelet hierop is niet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om zijn echtgenote van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van moord.
Het hof acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Onbetrouwbare verklaringen verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verhoormethoden, de omstandigheden waaronder de verhoren hebben plaatsgevonden en het gebrek aan actieve rechtsbijstand tijdens de verhoren hebben geleid tot het doen afleggen van onbetrouwbaar te achten verklaringen van verdachte. Op grond hiervan dienen de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd tegenover de politie, uitgesloten te worden van het bewijs.
Het hof overweegt in dat verband dat gelet op de omstandigheid dat verdachte zowel tegenover de rechtbank als tegenover het hof heeft bekend dat hij zijn echtgenote met een koevoet heeft geslagen waardoor zij is komen te overlijden, de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs worden gebruikt en de omstandigheid dat het hof verdachte vrijspreekt van de voorbedachte raad, het verweer van de raadsvrouw geen bespreking behoeft.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op10 juni 2012 te [plaats],opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk
-
met een breekijzermeermalen(met kracht) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en
-
met een voorwerpopde halsvan die [slachtoffer] geslagen
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is hiertegen in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte te veroordelen wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft - anders dan de rechtbank - bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zijn echtgenote om het leven gebracht door haar, terwijl zij in bed lag, meermalen met een koevoet op het hoofd en de hals te slaan. Het door verdachte toegebrachte letsel heeft niet direct tot de dood van [slachtoffer] geleid. Verdachte heeft echter nagelaten hulp voor haar te halen.
Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen maar ook aan hun kinderen hun moeder. Verdachte heeft door zijn handelen aan de kinderen, andere familieleden en aan vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren.
De ernst van het bewezenverklaarde en de wijze waarop dit is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en in de omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Doodslag is één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven.
Het hof is dan ook van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof ten gunste van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie hem betreffende, niet eerder is veroordeeld.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omtrent verdachte opgemaakte rapportage van P.E. Geurkink (psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater), gedateerd 1 oktober 2012, onder meer inhoudende als conclusie van voormelde deskundigen - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een karakterneurotische ontwikkeling in het omgaan met gevoelens en hechting en dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor het tenlastegelegde. Het hof neemt voormelde conclusie over.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, welke in de strafmaat verdisconteerd moet worden.
Het hof verwerpt dit verweer. De behandeling in hoger beroep heeft weliswaar enige tijd geduurd, te weten 2 jaar en 3 maanden tussen de datum van het instellen van het hoger beroep en de datum van de uitspraak van het hof, doch dit wordt gecompenseerd door de omstandigheid dat de behandeling in eerste aanleg relatief snel heeft plaatsgevonden, te weten ruim 7 maanden tussen de datum van het tenlastegelegde feit en de datum van het vonnis van de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.785,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.285,30, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting van het hof heeft de benadeelde partij de vordering verminderd tot een bedrag van € 41.285,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen erfgenamen van een overledene een vordering tot schadevergoeding indienen voor ter zake een hun onder algemene titel verkregen vordering. Daarnaast is in artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat indien iemand die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. Deze persoon wordt eveneens in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemd.
Op grond van bovenstaande bepalingen is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de begrafenis, de grafsteen en de bloemen voor toewijzing in aanmerking komen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor het geleden arbeidsverlies, de onderhoudskosten van het woonhuis en de kosten van de notaris met betrekking tot de verkoop van het woonhuis niet vallen onder de posten die ingevolge de hierboven genoemde bepalingen voor vergoeding in aanmerking komen, op grond waarvan de vordering voor dat deel dient te worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.785,30 (zevenduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en dertig cent)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.785,30 (zevenduizend zevenhonderdvijfentachtig euro en dertig cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
73 (drieënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 24 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.