ECLI:NL:GHARL:2015:2904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
14/00790 t/m 14/00792
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen in de Zuiveringsheffing en de kwalificatie van bedrijfsruimten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de aanslagen in de Zuiveringsheffing voor de jaren 2011 en 2013 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende aanslagen opgelegd voor drie percelen die in gebruik zijn voor kamerbewoning door studenten. Belanghebbende betwist de aanslagen en stelt dat er sprake is van één bedrijfsruimte in plaats van drie, en dat de Verordeningen in strijd zijn met de Waterwet. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 21 april 2015 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de Verordeningen verbindend zijn en dat belanghebbende als heffingsplichtige moet worden aangemerkt. Het Hof concludeert dat de drie percelen, die elk voorzien zijn van alle noodzakelijke voorzieningen voor kamerbewoning, niet als één heffingsobject kunnen worden gekwalificeerd. De heffingsambtenaar heeft het waterverbruik naar rato verdeeld over de percelen, en het Hof acht deze verdeling niet onredelijk. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 14/00790 tot en met 14/00792
uitspraakdatum: 21 april 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2014, nummers AWB LEE 13/1630, 13/1633 en 13/1636, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan Hefpunt (hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2011 aan belanghebbende een aanslag in de Zuiveringsheffing opgelegd, met aanslagnummer [00000] en dagtekening 30 april 2013, voor een bedrag van € 369,30). Bij beschikking met dagtekening 2 mei 2013 heeft de heffingsambtenaar de aanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 205,17.
1.1.2
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2013 aan belanghebbende een aanslag in de Zuiveringsheffing opgelegd, met aanslagnummer [00001] en dagtekening 31 maart 2013, voor een bedrag van € 217,41.
1.1.3
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2013 aan belanghebbende een aanslag in de Zuiveringsheffing opgelegd, met aanslagnummer [00002] en dagtekening 31 maart 2013, voor een bedrag van € 217,41).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 mei 2013 heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015 te Leeuwarden. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak, die is onderverdeeld in drie percelen: [a-straat] 117, 117a en 177b te [B]. Elk perceel is door de heffingsambtenaar als een apart object gewaardeerd met een eigen WOZ-waarde. Elk perceel heeft een eigen adres in de gemeentelijke basisadministratie. Elk perceel is in gebruik voor kamerbewoning door studenten en er wonen twee of drie personen op elk adres.
2.2
Aan belanghebbende zijn op basis van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Hunze en Aa’s 2011 en de Verordening zuiveringsheffing waterschap Hunze en Aa’s 2013 (hierna: de Verordeningen) aanslagen in de zuiveringsheffing opgelegd voor de afzonderlijke percelen [a-straat] 117, 117a en 117b.
2.3
Er is sprake van een centrale wateraanvoer en -afvoer. Er zijn geen tussenwatermeters geplaatst. De percelen zijn alle voorzien van aansluitingen op alle nutsvoorzieningen. Elk perceel heeft een eigen keuken, douche, toilet en woonkamer en verschillende slaapkamers. Elk huisnummer heeft een eigen voordeur en een eigen opgang.
2.4
De aanslagen zijn vastgesteld naar drie vervuilingseenheden per bedrijfsruimte. Aanvankelijk was voor het perceel [a-straat] 117 een aanslag naar 5,4 vervuilingsneenheden opgelegd. Na telefonisch contact tussen partijen is de aanslag verminderd tot een berekend naar drie vervuilingseenheden. Het totale waterverbruik bedraagt ongeveer 236 m3 per heffingsjaar en de heffingsambtenaar heeft dit in gelijke mate over de percelen [a-straat] 117, 117a en 117b - elk object 78 m3 - verdeeld.
2.5
Partijen hebben geen wetenschap omtrent de feitelijke hoeveelheid (verbruikt) water per object. De heffing vindt op forfaitaire basis plaats, nu er per heffingsjaar minder dan 217 m3 per perceel is verbruikt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een bedrijfsruimte (standpunt belanghebbende) dan wel drie bedrijfsruimten (standpunt heffingsambtenaar). Voorts houdt partijen verdeeld of de Verordeningen in strijd zijn met de Waterwet. Niet in geschil is dat de percelen niet als woonruimte in de zin van de Verordening zuiveringsheffing Hunze en Aa’s kunnen worden aangemerkt. Voorts is niet in geschil dat belanghebbende heffingsplichtige is in de zin van de Verordeningen, nu hij de bedrijfsruimte(n) in gebruik heeft gegeven.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslagen met betrekking tot de percelen [a-straat] 117 117a en 177b. Voorts concludeert hij tot vergoeding van de gemaakte proceskosten rechtens en vergoeding van de griffierechten (Rechtbank en Hof).
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In de eerste plaats dient het Hof de vraag te beantwoorden of de Verordeningen waarop de in geschil zijnde aanslagen zijn gebaseerd, strijdig zijn met de relevante wettelijke bepalingen. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd gesteld dat van een zodanige strijd geen sprake is. Belanghebbende neemt het tegenovergestelde standpunt in. Het Hof komt op gelijke wijze als de Rechtbank tot het oordeel dat de Verordeningen verbindend zijn. Belanghebbendes uitleg van artikel 7.1.2 - bedoeld zal zijn 112c van de Waterschapswet - is naar het oordeel van het Hof onjuist. Uitgaande van de verbindendheid van de Verordeningen is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende als heffingsplichtige moet worden aangemerkt, welk gemeenschappelijk standpunt het Hof juridisch juist acht.
4.2
De volgende vraag waar het Hof zich voor ziet gesteld is of sprake is van drie heffingsobjecten, dat wil zeggen bedrijfsruimten, dan wel van slechts een bedrijfsruimte. De cijfermatige juistheid van de wederzijdse standpunten van partijen is niet in geschil.
4.3
Het Hof is van oordeel dat elk van de drie percelen die als woonruimte door studenten worden gebruikt, alle voorzieningen kent die heden ten dage in redelijkheid aan woonruimte mogen worden gesteld. De vaststaande feiten in het geding kunnen niet tot een andersluidende conclusie leiden. Slechts de wateraanvoer en de afvoer van verbruikt water geschiedt door middel van een gemeenschappelijke centrale wateraanvoer en -afvoer. De afvoer van het verbruikte water via sanitair en aanrecht wordt per perceel geloosd op uiteindelijk een gezamenlijke afvoerpijp voor de drie percelen. Naar ’s Hofs oordeel kan alsdan niet worden gezegd dat de drie percelen tezamen als één heffingsobject moeten worden gekwalificeerd. Het gelijk is aan de heffingsambtenaar.
4.4
De heffingsambtenaar heeft het totale jaarlijkse waterverbruik in drie gelijke delen verdeeld over de drie bedrijfsruimten. Omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen zijn om van deze verdeling af te wijken zijn gesteld noch gebleken. Het Hof acht de verdeling van het totale jaarlijkse waterverbruik in drie gelijke delen alsdan niet onredelijk. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om daartoe nadere informatie te verstrekken teneinde tot een andere verdeling te komen dan de heffingsambtenaar heeft toegepast. Nu belanghebbende geen tussenwatermeters heeft laten plaatsen dan wel op andere wijze informatie heeft verzameld over het waterverbruik, strekt dit naar het oordeel van het Hof in zijn nadeel. Belanghebbende is de meest gerede partij om deze informatie te verzamelen en - indien door de heffingsambtenaar betwist - zijn verdeling van het waterverbruik nader te onderbouwen. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
4.5
Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 21 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. K. de Jong -Braaksma)
(mr. B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 april 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.