ECLI:NL:GHARL:2015:290

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
12/00033
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake onroerende zaak en belastingheffing

Op 20 januari 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het verzoek van [X] [Z] tot herziening van een eerdere uitspraak van 2 juli 2010, nummer 151/08. Dit verzoek was gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlagtwedde, die de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 37 te [L] had vastgesteld op € 93.000 per 1 januari 2005. De heffingsambtenaar had deze beschikking gehandhaafd na een bezwaarschrift van verzoeker, waarna verzoeker in beroep ging bij de rechtbank Groningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en het Hof bevestigde deze uitspraak in 2010. Verzoeker heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld, dat door de Hoge Raad ongegrond werd verklaard.

In zijn verzoek om herziening stelde verzoeker dat hij geen eigenaar was van de onroerende zaak omdat de levering niet rechtsgeldig had plaatsgevonden. Daarnaast voerde hij aan dat de gemeente Vlagtwedde betrokken was bij de aanleg van een illegale infrastructuur en dat hij geen toegang had tot het park waar de onroerende zaak zich bevond. Verzoeker betoogde verder dat het Hof bij de eerdere uitspraak geen rekening had gehouden met de waardevermindering die deze omstandigheden met zich meebrachten. Het Hof oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoerde, niet nieuw waren en dat deze al eerder aan de orde waren geweest in de eerdere procedures. Het Hof concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon worden toegewezen, omdat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak van het Hof werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 12/00033
uitspraakdatum:
20 januari 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: verzoeker)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Leeuwarden van 2 juli 2010, nummer 151/08, in het geding tussen verzoeker en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Vlagtwedde(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 37 te [L], per waardepeildatum 1 januari 2005 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2007 vastgesteld op € 93.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van verzoeker heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3
Verzoeker is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 juli 2008 ongegrond verklaard.
1.4
Verzoeker heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij uitspraak van 2 juli 2010, nummer 151/08, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.5
Verzoeker heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep aangetekend. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 juni 2011, nummer 10/03623, het beroep in cassatie onder toepassing van artikel 81 van de Wet RO ongegrond verklaard.
1.6
Verzoeker heeft het Hof bij brief van 27 januari 2012, ingekomen op 9 februari 2012, verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 151/08.
1.7
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek. Daarna zijn van verzoeker nog brieven ingekomen.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord verzoeker en zijn echtgenote mevrouw [A], alsmede mevrouw [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C], taxateur.
1.9
De zaak met het nummer 12/00033 is gezamenlijk behandeld met het door verzoeker ingestelde hoger beroep in de zaken met de nummers 12/00331 en 12/00341.
1.1
Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2
Verzoeker voert aan, naar het Hof begrijpt:
dat hij geen eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 37 te [L] is geworden, omdat de levering niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden;
dat de gemeente Vlagtwedde bij de bouw opdrachtgever is geweest van de aanleg van een illegale infrastructuur;
dat hem de toegang tot het park waarop de onroerende zaak is gelegen is ontzegd, en dat het Hof bij het doen van de uitspraak van 2 juli 2010 geen rekening heeft gehouden met de waardeverminderende werking die daarvan op grond van een uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 5 februari 2003 uitgaat;
at hij geen genot meer heeft van de woning aan [a-straat] 37 sinds deze in september 2008 geheel is uitgebrand.
2.3
Bij de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt, zijn de stellingen van verzoeker omtrent zijn eigenaarschap en de aanleg van de infrastructuur aan de orde geweest. Uit het verzoek van verzoeker wordt niet duidelijk dat daaraan thans mede feiten ten grondslag liggen die bij die behandeling niet aan het Hof zijn voorgelegd. Van de door verzoeker in zijn verzoek dienaangaande naar voren gebrachte feiten kan daarom niet worden geoordeeld dat deze hem voor de uitspraak niet bekend waren. Voor zover verzoeker heeft beoogd nieuw bewijs bij te brengen van reeds voor de uitspraak bekende feiten, levert dat geen grond voor herziening op.
2.4
Ook ten aanzien van de beide andere aan het verzoek ten grondslag liggende stellingen geldt dat deze zijn gebaseerd op feiten die aan verzoeker bekend waren voor de uitspraak van het Hof van 2 juli 2010. Voor zover verzoeker stelt dat hij niet op de hoogte was van ten tijde van de uitspraak reeds bestaande jurisprudentie inzake een waardeverminderende werking van een inbreuk op het genot, kan hem dat niet baten, omdat verzoeker daarmee redelijkerwijs wel bekend kon zijn. Zo al gesproken zou kunnen worden van feiten en omstandigheden in de zin van artikel 8:119 van de Awb, het Hof geacht moet worden bij het doen van de uitspraak ermee bekend te zijn geweest.
2.5
Het vorenoverwogene brengt mee dat het verzoek geen feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan het Hof de uitspraak van 2 juli 2010, nummer 151/08, kan herzien.
Slotsom
2.6
Het verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof van 2 juli 2010, nummer 151/08, moet worden afgewezen.

3.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 2 juli 2010, nummer 151/08, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter,
mr. A.J.H. van Suilen en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
20 januari 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 januari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.