ECLI:NL:GHARL:2015:2883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
200.165.937-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een werknemer en de afwijzing van de vordering tot doorbetaling van loon in kort geding

In deze zaak gaat het om een 63-jarige werknemer die op 26 september 2014 op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, een Grieks restaurant. De werknemer heeft in kort geding gevorderd dat zijn loon doorbetaald wordt, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 27 januari 2015 geoordeeld dat de werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de werkgever op 25 september 2014 heeft geslagen, wat een dringende reden voor ontslag oplevert. Hierdoor werd de vordering van de werknemer afgewezen en werd hij in de proceskosten veroordeeld.

De werknemer is in hoger beroep gegaan en heeft daarbij zeven grieven geformuleerd. Hij betwist de feiten die aan het ontslag ten grondslag liggen en stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet in stand zal blijven. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij de werknemer de gelegenheid krijgt om te reageren op de door de werkgever overgelegde producties. Het hof heeft aangegeven dat de comparitie op korte termijn moet plaatsvinden, met de voorkeur voor 7 of 11 mei 2015.

De beslissing van het hof is dat partijen, samen met hun advocaten, moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris om inlichtingen te geven en te onderzoeken of er een minnelijke regeling mogelijk is. Het hof heeft verder bepaald dat partijen hun processtukken tijdig moeten indienen en dat de verdere beslissing wordt aangehouden. Dit arrest is gewezen op 21 april 2015 door de drie rechters van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.937/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3646686 \ CV EXPL 14-14031)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 21 april 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Keizer, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. Grieks Restaurant [X],
wonende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.A. Sikkes, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
27 januari 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 februari 2015 (met grieven),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis (…) gewezen op 27 januari 2015 (…) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in eerste instantie gevorderde, toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding in beide instanties.
2.4
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en gevorderd:

uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis (…) van 17 januari 2015 (…) te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter

3.1
[appellant] heeft in kort geding gesteld dat hij ten onrechte door [geïntimeerde] op
26 september 2014 op staande voet is ontslagen en gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf 26 september 2014 totdat aan de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig einde is gekomen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat hij voldoende aannemelijk acht dat [appellant] [geïntimeerde] op 25 september 2014 heeft geslagen en dat naar hij verwacht in een bodemprocedure bij afweging van deze omstandigheid en de overige omstandigheden van het geval zal worden geoordeeld dat sprake is van een dringende reden voor ontslag als bedoeld in artikel 7:677 BW zodat het ontslag op staande voet in stand zal blijven.

4.De beoordeling

4.1
[appellant] is van de beslissing van de kantonrechter in (spoed) appel gekomen en heeft daarbij zeven grieven geformuleerd. Met deze grieven stelt [appellant] vooral de vraag aan de orde of gelet op het belang dat [geïntimeerde] volgens hem bij zijn ontslag heeft, de feitelijke situatie waar hij zittend aan een tafel de klap zou hebben gegeven, de vriendschappelijke relatie die [geïntimeerde] volgens [appellant] met de getuige [getuige] heeft en het contact dat hij na de gestelde klap nog met de werknemer [werknemer] in het restaurant heeft gehad, aannemelijk is dat hij de door hem betwiste klap aan [geïntimeerde] heeft gegeven.
[geïntimeerde] heeft de grieven in de memorie van antwoord bestreden en daarbij 9 producties overgelegd, waaronder de verklaring van de partner van [getuige] bij e-mailbericht van
19 maart 2015, waarop [appellant] nog niet heeft kunnen reageren.
4.2
Beide partijen hebben overgelegd de processtukken van het verzoek van [geïntimeerde] tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de thans 63-jarige [appellant]. Tot die stukken behoort de beschikking van de kantonrechter van 27 januari 2015, waarin de kantonrechter het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen.
4.3
Het hof acht het doelmatig een comparitie van partijen te gelasten, waarbij in ieder geval [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde producties en het hof nog enige inlichtingen zal inwinnen. Voorts zal de comparitie van partijen worden benut om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk is.
4.4
Gelet op het spoedappel acht het hof het wenselijk dat de comparitie van partijen op korte termijn plaatsvindt en geeft partijen en hun raadslieden dringend in overweging beschikbaar te zijn op 7 en/of 11 mei 2015. Het hof veronderstelt dat de raadslieden gezamenlijk overleggen of één van beide dagen schikt en het hof daarover berichten. Voor het geval de zitting niet op een van beide dagen kan worden gehouden, hebben partijen en hun raadslieden de verhinderdata voor de maand mei 2015 op te geven.
4.5
Partijen hebben tot vier dagen voorafgaand aan de comparitie van partijen de gelegenheid stukken in het geding te brengen.

5.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen, in persoon, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. D.H. de Witte, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen hetzij 7 en/of 11 mei 2015 hetzij de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maand mei 2015 zullen opgeven op de
roldatum van 28 april 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk vier dagen voorafgaand aan de zitting;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. J.H. Kuiper en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 april 2015.