ECLI:NL:GHARL:2015:2760
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- A. Beswerda
- A. Sekeris
- J. van Schuijlenburg
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van artikel 36 Sv in relatie tot beëindiging strafzaak
Op 10 april 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was ingediend door de verdachte, die niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. B.M. Beg. Het verzoekschrift, ingediend op 28 januari 2015, had tot doel een verklaring te verkrijgen dat de strafzaak met parketnummer 21-000802-14 was geëindigd.
Tijdens de behandeling in openbare raadkamer op 27 maart 2015 heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord. Het hof oordeelde dat de bevoegdheid van artikel 36 Sv niet bedoeld is voor de situatie van de verzoeker, aangezien er sprake was van een veroordelend vonnis van de politierechter. Dit vonnis, uitgesproken op 12 februari 2014, betrof overtredingen van de Wegenverkeerswet en leidde tot een geldboete, gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat de wetgever met artikel 36 Sv een andere situatie voor ogen had, namelijk die van een verdachte die in afwachting is van een voortzetting van een procedure die wellicht nooit zal plaatsvinden. De uitspraak van het hof bevestigde dat het veroordelend vonnis niet door een verklaring van beëindiging kan worden opgeheven. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. A. Beswerda, samen met mrs. A. Sekeris en J. van Schuijlenburg, en werd ondertekend door de griffier.