Beoordeling
1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Uit het dossier en uit hetgeen door en namens de betrokkene is aangevoerd, blijkt het volgende. De betrokkene heeft geen bezwaar tegen de opgelegde sanctie en heeft op 4 juni 2012 het bedrag van de sanctie betaald. De betrokkene heeft het bedrag van de administratiekosten niet betaald. Op 30 juni 2012 heeft de betrokkene een aanmaning ontvangen voor het bedrag van de administratiekosten, vermeerderd met de eerste verhoging. Hiertegen heeft de betrokkene bij brief van 2 augustus 2012 beroep ingesteld. De bezwaren van de betrokkene richten zich, zo blijkt uit het beroepschrift, tegen het in rekening brengen van administratiekosten en tegen de opgelegde verhoging. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2012 (LJN: BV6243).
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
4. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 18 april 2012 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 30 mei 2012. Het beroepschrift is gedateerd 2 augustus 2012 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op
3 augustus 2012 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
5. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. De betrokkene heeft aangevoerd dat in de rechtsmiddelverwijzing onder de inleidende beschikking is vermeld dat geen beroep kon worden ingesteld tegen het in rekening brengen van de administratiekosten. Omdat de betrokkene enkel bezwaar had tegen de oplegging van de administratiekosten heeft de betrokkene in eerste instantie geen beroep ingesteld. Toen hem door de opgelegde verhoging bleek dat wel administratiekosten in rekening werden gebracht heeft hij alsnog beroep ingesteld. Dit beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding treft doel. Gelijk het hof in zijn arrest van 15 juni 2012 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480) heeft geoordeeld staat in de (destijds toegepaste) rechtsmiddelverwijzing onder de inleidende beschikking ten onrechte dat tegen de administratiekosten geen beroep kan worden ingesteld. Bij de betrokkene is door deze onjuiste rechtsmiddelverwijzing ten onrechte de indruk gewekt dat tegen de oplegging van de administratiekosten geen beroep kon worden ingesteld in het kader van de procedure tegen de oplegging van de administratieve sanctie. De termijnoverschrijding moet op deze grond verschoonbaar worden geacht. 7. Dit oordeel van het hof brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten de beslissing van de officier van justitie d.d. 1 oktober 2012 vernietigen voor zover het beroep tegen de bij inleidende beschikking in rekening gebrachte administratiekosten niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen de oplegging van de administratiekosten beoordelen.
8. Naar aanleiding van de bezwaren van de betrokkene tegen de administratiekosten, wijst het hof wederom op zijn uitspraak van 15 juni 2012. Zoals uit de stukken blijkt is de betrokkene reeds op de hoogte van de inhoud en strekking van voornoemde uitspraak, waarin het hof heeft geoordeeld dat geen wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie en dat het evenmin in strijd is met internationale regelgeving. Ook heeft het hof in dat arrest geoordeeld dat niet gebleken is dat de Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 18 juni 2009, nr. 5600438, waarin is bepaald dat de destijds geldende administratiekosten per administratieve sanctie € 6,- bedragen, de door de wet gestelde grenzen overschrijdt. De omstandigheid dat de andersluidende beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2012 jegens een ander dan de betrokkene, waartegen door de officier van justitie hoger beroep was ingesteld, brengt niet mee dat bij de betrokkene geen administratiekosten in rekening mochten worden gebracht. Bij de betrokkene is evenmin de rechtens te honoreren verwachting gewekt dat in zijn zaak geen administratiekosten in rekening zouden worden gebracht in afwachting van de behandeling van het hoger beroep tegen voornoemde beslissing van de kantonrechter. De bezwaren van de betrokkene tegen het in rekening brengen van administratiekosten treffen derhalve geen doel.
9. Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene ook het beroep tegen de inleidende beschikking voor zover daarbij administratiekosten in rekening zijn gebracht, ongegrond verklaren.
10. Het hof stelt vast dat ten onrechte op 25 juni 2012 de eerste verhoging is toegepast, nu de niet-tijdigheid van het door de betrokkene ingestelde beroep verschoonbaar wordt geacht. Ook stelt het hof nog vast dat ten onrechte op 9 augustus 2012 de tweede verhoging is toegepast. De betrokkene heeft immers bij brief van 2 augustus 2012, ontvangen op 3 augustus 2012, beroep bij de officier van justitie ingesteld.