Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de verzoekster om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind van [woonplaats] naar [plaats]. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. S.J.M. Masselink, had in eerste aanleg een afwijzing van haar verzoek ontvangen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. De verweerster, de andere ouder van het kind, werd vertegenwoordigd door mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 10 november 2014 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 zijn beide partijen verschenen, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig was. De zaak draait om de vraag of de verzoekster, die na de echtscheiding met de verweerster de hoofdverblijfplaats van hun kind heeft, toestemming kan krijgen om met het kind te verhuizen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verhuizing niet in het belang van het kind was, en het hof heeft deze overwegingen overgenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van het kind, dat op dat moment zeven jaar oud was, voorop staan. De verhuizing zou grote gevolgen hebben voor de omgang tussen het kind en de verweerster, die als gezagdragende ouder betrokken wil blijven bij de opvoeding. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekster om te verhuizen niet opwegen tegen de belangen van het kind en de verweerster. De grieven van de verzoekster zijn afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn.