ECLI:NL:GHARL:2015:2679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.159.777
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van een minderjarige in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de verzoekster om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind van [woonplaats] naar [plaats]. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. S.J.M. Masselink, had in eerste aanleg een afwijzing van haar verzoek ontvangen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. De verweerster, de andere ouder van het kind, werd vertegenwoordigd door mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 10 november 2014 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 zijn beide partijen verschenen, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig was. De zaak draait om de vraag of de verzoekster, die na de echtscheiding met de verweerster de hoofdverblijfplaats van hun kind heeft, toestemming kan krijgen om met het kind te verhuizen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verhuizing niet in het belang van het kind was, en het hof heeft deze overwegingen overgenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van het kind, dat op dat moment zeven jaar oud was, voorop staan. De verhuizing zou grote gevolgen hebben voor de omgang tussen het kind en de verweerster, die als gezagdragende ouder betrokken wil blijven bij de opvoeding. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekster om te verhuizen niet opwegen tegen de belangen van het kind en de verweerster. De grieven van de verzoekster zijn afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.159.777
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 159382)
beschikking van de familiekamer van 14 april 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. S.J.M. Masselink te Almelo,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil te Hengelo (O).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verder te noemen: de kinderrechter, van
21 augustus 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 november 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 22 december 2014;
- een journaalbericht van mr. Masselink van 25 februari 2015 met producties 1 en 2,
ingekomen op 26 februari 2015;
- een journaalbericht van mr. Zweerman-Oude Breuil van 25 februari 2015 met productie 1,
ingekomen op 26 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, [verzoekster] bijgestaan door mr. Masselink en [verweerster] bijgestaan door
mr. J. Haafkes, kantoorgenoot van mr. Zweerman-Oude Breuil. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 3 maart 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [kind], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats]. Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.3
Bij echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2014 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voorts bepaald dat de inhoud van het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij [verzoekster] zal zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
In hoger beroep is tussen partijen in geschil het verzoek van [verzoekster] om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met [kind] van [woonplaats] naar [plaats]. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt gegeven (het hof begrijpt:) met [kind] te verhuizen naar [plaats].
4.3
[verweerster] heeft verweer gevoerd. [verweerster] verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [verzoekster] in haar verzoek haar toestemming te verlenen met [kind] te verhuizen naar [plaats] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat [verzoekster] voor het wijzigen van de woonplaats van [kind] in beginsel toestemming van [verweerster] behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen. De belangen van de minderjarige dienen hierbij een eerste overweging te vormen. Conform vaste rechtspraak dient de rechter echter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
5.2
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige en eventueel een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging, een dergelijke beslissing rechtvaardigen.
5.3
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het in de onderhavige zaak moeilijk is om een advies uit te brengen. De raad kijkt naar het belang van [kind], maar het belang van [kind] is niet los te zien van het belang van zijn ouders. In eerste instantie is een verhuizing nooit in het belang van een kind, maar in het belang van een ouder. [kind] is ruim zeven jaar oud en zijn sociale leven is in [woonplaats]. Bij een verhuizing is het struikelblok vooral dat de omgangsmomenten die hij nu doordeweeks met [verweerster] heeft komen te vervallen. Een verhuizing zal een grote impact hebben op [kind], maar dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk is. [kind] is in de weekenden al in [plaats] en hij is ook daar begonnen met het opbouwen van een sociaal leven. De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling onthouden van het geven van een advies over de vervangende toestemming tot verhuizing.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] dient te worden afgewezen. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat het belang van [verzoekster] bij de verhuizing hoofdzakelijk is gelegen in het feit dat zij wil gaan samenwonen met haar nieuwe partner en dat zij en haar partner met elkaar een gezin willen stichten. [verzoekster] stelt ook financiële belangen te hebben bij een verhuizing. Een verhuizing stelt [verzoekster] in staat om meer potentiele klanten en leveranciers te bereiken voor haar onderneming en stelt haar in staat weer de noodzakelijke reizen voor haar onderneming te maken, omdat haar partner dan de zorg voor [kind] kan overnemen. Ook biedt de verhuizing de kans om de webshop die [verzoekster] en haar partner hebben, te exploiteren. Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat haar partner niet in staat is om te verhuizen, omdat de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning van haar partner aanzienlijk hoger is dat de huidige waarde van die woning. Bovendien kan de partner haar vaste dienstbetrekking bij een verhuizing naar (de omgeving van) [woonplaats] niet continueren. Het hof stelt vast dat de wens van [verzoekster] om samen te wonen met haar partner begrijpelijk is.
5.6
Tegenover voornoemde belangen van [verzoekster] staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen. Het gaat daarbij om het belang van [verweerster] om [kind] in haar directe omgeving te kunnen zien opgroeien en als gezagdragende ouder bij zijn verzorging en opvoeding betrokken te blijven. [verweerster] heeft terecht erop gewezen dat een eventuele verhuizing naar [plaats] beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden om in de door haar gewenste mate een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding van [kind]. Gebleken is dat naast omgang tussen [verweerster] en [kind] tijdens de weekenden, [kind] ook met enige regelmaat op maandag en/of woensdag bij [verweerster] verblijft. Dit tussentijds contact tussen [verweerster] en [kind] is na een verhuizing naar [plaats] praktisch niet meer haalbaar. Daarbij komt dat in de toekomst valt te verwachten dat de sociale activiteiten van [kind] in de weekenden zullen toenemen/intensiveren en dat het voor hem steeds lastiger zal zijn om deze sociale activiteiten te combineren met weekenden bij [verweerster], mede gelet op de grote reisafstand van bijna 200 kilometer tussen [plaats] en [woonplaats].
Het hof stelt vast dat [verweerster] er belang bij heeft dat aan [verzoekster] de toestemming om met [kind] naar [plaats] te verhuizen wordt geweigerd. Voor [verweerster] is het van belang dat zij onverminderd contact heeft met [kind] en dat zij als ouder invulling kan blijven geven aan haar ouderschap.
5.7
Het hof overweegt omtrent het belang van [kind] als volgt. Uit de stukken en hetgeen ook de ouders op de mondelinge behandeling hebben verteld blijkt dat [kind] een gevoelige jongen is die gebukt lijkt te gaan onder de spanningen tussen zijn ouders. Zijn leerkrachten geven ook aan dat hij op school veel aandacht vraagt en minder geconcentreerd met zijn werk bezig is. Verder zoekt hij vaak een uitzonderingspositie en lijkt hij zich af te reageren of te ontladen door wilde, lichamelijke spelletjes. De leerkrachten zien een lieve jongen die niet goed in zijn vel zit. De manier waarop beide ouders met elkaar omgaan heeft een negatieve invloed op zijn gedrag, aldus de leerkrachten.
Het is het hof duidelijk geworden dat ook thans nog een goede communicatie tussen de ouders ontbreekt. De ouders dienen in elk geval hulp te zoeken bij het verbeteren van hun onderlinge communicatie, omdat de slechte communicatie tussen hen een negatieve invloed heeft op het gedrag en de ontwikkeling van [kind]. Op dit moment acht het hof het niet in het belang van [kind] om [verzoekster] vervangende toestemming te geven om met hem te gaan verhuizen naar een plaats bijna 200 kilometer bij [verweerster] vandaan.
Gelet op de moeizame onderlinge communicatie bestaat een aanmerkelijk risico dat [kind] bij een verhuizing naar [plaats] het contact met [verweerster] zal gaan verliezen (hetgeen [verweerster] ook vreest). Uit het beroepschrift van [verzoekster] blijkt ook dat [verzoekster] voorop stelt dat zij momenteel van mening is dat een omgang tussen [verweerster] en [kind] in het geheel niet in het belang van [kind] is, omdat volgens haar [verweerster] geen oog heeft voor en geen rekening houdt met de belangen van [kind]. Deze stelling maakt dat het hof weinig vertrouwen erin heeft dat, zolang de moeizame communicatie tussen de ouders niet is verbeterd, bij een verhuizing [verweerster] de ruimte zal blijven krijgen om als ouder invulling te geven aan haar ouderschap.
5.8
Voornoemde belangen van [verzoekster], [verweerster] en [kind] tegen elkaar afwegend, is het hof van oordeel dat het belang van [verzoekster] om met [kind] naar [plaats] te verhuizen niet dient te prevaleren boven het belang van [verweerster] en ook het belang van [kind] bij niet verhuizen. De belangen van [verzoekster] bij de verhuizing, zoals die door haar naar voren zijn gebracht, acht het hof onder de gegeven omstandigheden ondergeschikt aan het belang van [kind] bij het behoud van een (goede) relatie met zijn beide ouders en het belang van [verweerster] als ouder invulling te kunnen blijven geven aan haar ouderschap.
De door [verzoekster] aangeboden maatregelen ter compensatie van de gevolgen van de beoogde verhuizing wegen daartegen niet op. Daarbij heeft het hof betrokken dat uit een verklaring van het werk van [verweerster] is gebleken dat het rooster van [verweerster] het niet toelaat dat [verweerster] binnen het rooster meer weekenden voor [kind] kan vrijmaken dan thans het geval is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter rechtbank in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 augustus 2014;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, C.J. Laurentius-Kooter en
R. Krijger, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. C.J. Laurentius-Kooter en is op 14 april 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.