Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
De vader heeft [de minderjarige] op 9 januari 2009 erkend. Nadat de vader en de moeder hun relatie hebben verbroken, heeft [de minderjarige] bij de moeder in Suriname gewoond en is de vader naar Nederland verhuisd. De moeder is [in] 2012 overleden. Bij beslissing van 13 maart 2013 heeft de Kantonrechter Plaatsvervanger in het Eerste Kanton, te [B] (Suriname) de vader benoemd tot voogd over [de minderjarige] en de grootmoeder moederszijde tot toeziende voogdes. [de minderjarige] woont sinds het overlijden van de moeder bij de grootmoeder moederszijde in [B] (Suriname).
4.De motivering van de beslissing
's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), nu Suriname bij dit verdrag geen partij is.
a. het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen
4. de vader [de minderjarige]'s belangen, zoals de inschrijving op school en het afsluiten van een ziektekostenverzekering, niet kan behartigen als hij naar Nederlands recht niet met het gezag is belast;
5.De beslissing
mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015 in bijzijn van de griffier.