8.2Causaal verband tussen de stoornis en het bewezen verklaarde feit.
Verdachte heeft verklaard zijn vrouw op 23 december 2012 om het leven te hebben gebracht, omdat zij kort voorafgaande aan het steken door verdachte aan hem bekend zou hebben dat zij in het verleden vreemd was gegaan en dat hij daarom boos is geworden.
Over de beïnvloeding van het handelen door de waanstoornis rapporteren de deskundigen van het PBC, kort samengevat, dat verdachte de enige is die informatie kan verschaffen over de situatie direct voorafgaand aan het tenlastegelegde, dat het beeld vanwege gebrek aan herinneringen onvolledig is, maar dat een ruzie eerder op de dag werd beschreven waarbij achterdocht en overtuiging van ontrouw in sterke mate een rol speelde bij een krenkingsgevoelige persoonlijkheidsstructuur. Vanuit zijn preoccupatie is er opnieuw ruzie ontstaan hetgeen tot een handgemeen heeft geleid. Ondanks zijn vaste overtuigingen is verdachte naar eigen zeggen blijven twijfelen totdat zijn echtgenote de buitenechtelijke relatie zou hebben toegegeven. Over hetgeen verder gebeurde werd door betrokkene, aldus de deskundigen, geen informatie verschaft. Bezien vanuit de ingewonnen informatie en de bij de waanstoornis bestaande achterdocht, concludeert het PBC tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt het volgende over het causale verband.
Het hof stelt vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor ontrouw van de echtgenote van verdachte biedt. De vermeende ontrouw van zijn echtgenote lijkt alleen te bestaan in de gedachten van verdachte en dit kan verklaard worden uit de bij verdachte geconstateerde waanstoornis. In het licht hiervan is het vreemd dat zijn echtgenote ineens haar ontrouw aan verdachte zou hebben bekend.
Verdachte heeft verschillend en onvolledig verklaard over het moment waarop zijn echtgenote deze ontrouw aan hem zou hebben toegegeven en ook in welke bewoordingen zij dat zou hebben gedaan.
Verder is opvallend aan de verklaring van verdachte dat hij zegt zich van de gebeurtenissen in de woonkamer voorafgaande aan het steken en van het steken zelf niets te kunnen herinneren. Zelfs waar verdachte aan de hand van informatie uit de opgenomen 112-melding wordt geholpen, zegt hij geen herinnering te hebben. Er blijkt niet van een bij verdachte bestaande geheugenstoornis en ook anderszins is er geen verklaring te vinden waardoor hij zich de gebeurtenissen niet zou kunnen herinneren. De amnesie kan volgens psychiater Eygur, vanuit psychiatrisch oogpunt niet worden verklaard.
Ten slotte zijn er de woorden die verdachte volgens de opname van de 112-melding kort voor haar overlijden tegen zijn echtgenote heeft geuit in de Turkse taal: “Ik heb tegen je gezegd doe niet, niet doen” en “Ik heb tegen jou gezegd genoeg”. Die woorden duiden weliswaar op boosheid maar duiden niet op een door zijn echtgenote uitgesproken bekentenis over ontrouw uit een heel ver verleden, te weten naar verdachte stelt in 1994, die voor de boosheid van verdachte een verklaring zou vormen.
Op grond van voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte met betrekking tot de bekentenis van zijn echtgenote ongeloofwaardig.
Het hof stelt vast dat de deskundigen van het PBC in hun conclusie over de doorwerking van de waanstoornis in het toebrengen van de fatale messteken mede betekenis toekennen aan verdachtes mededeling dat zijn echtgenote hem had verteld dat zij ontrouw was geweest. Vanuit het perspectief van de door de deskundigen gehanteerde methodiek is dat weliswaar begrijpelijk, maar het hof kent die betekenis niet toe omdat het hof die verklaring van verdachte gelet op het voorgaande ongeloofwaardig vindt.
Daar komt bij dat de deskundigen hebben vastgesteld dat de waanstoornis al vele jaren bij verdachte aanwezig is en dat deze stoornis vaak heeft geleid tot gewelddadig gedrag van verdachte jegens zijn echtgenote maar dat dat geweld altijd beperkt is gebleven tot het toebrengen van blauwe plekken. Een mes is door hem nooit eerder gebruikt.
Familieleden van verdachte hebben verklaard dat verdachte ook geweld tegen andere familieleden heeft gebruikt wanneer hij werd tegengesproken en dat hij geweld tegen een van zijn schoondochters heeft gebruikt omdat haar hoofddoek niet goed zat. Dat laatste geweld zou eveneens fors zijn geweest. Met het geweld tegen zijn schoondochter en andere familieleden – welk geweld geen verband hield met de vermeende ontrouw van zijn echtgenote – en het andere type geweld dat hij in de richting van zijn echtgenote heeft gebruikt, valt niet te rijmen dat de bij verdachte vastgestelde waanstoornis een belangrijke verklaring is voor het doden van zijn echtgenote.
De conclusie van het hof luidt dat de bij verdachte vastgestelde ziekelijke stoornis weliswaar ten tijde van het bewezen verklaarde feit heeft bestaan, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de invloed daarvan zo groot is geweest dat zijn handelen hierdoor werd bepaald. Het doden van zijn echtgenote kan hem daarom worden toegerekend, zij het dat de waanstoornis een omstandigheid is waar bij de beoordeling van de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en bij de strafoplegging rekening mee zal worden gehouden.