ECLI:NL:GHARL:2015:2574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
21-002349-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met gewijzigde strafmaat en afweging van toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn echtgenote, gepleegd op 23 december 2012 in Dronten. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar met TBS, maar het hof heeft de strafmaat verhoogd naar 12 jaar gevangenisstraf zonder TBS. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na meerdere zittingen en heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn echtgenote van het leven heeft beroofd door haar met een mes te steken. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed uit boosheid na een vermeende bekentenis van ontrouw door zijn echtgenote. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte leed aan een waanstoornis, maar dat deze stoornis niet zodanig invloed heeft gehad op zijn handelen dat het hem niet kan worden toegerekend. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben weliswaar een verhoogd recidiverisico vastgesteld, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen niet vereist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002349-14
Uitspraak d.d.: 9 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 april 2014 met parketnummer 07-660412-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1945],
ingeschreven staand en thans verblijvende in [PPC detentieadres].

1.Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 juni 2014, 28 augustus 2014, 20 november 2014, 5 februari 2015, 18 maart 2015, 26 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling van de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en tot oplegging van de maatregel TBS met verpleging van overheidswege. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. J. Boksem en mr. W. Anker, naar voren is gebracht.

3.Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

4.De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2012 in de gemeente Dronten opzettelijk (en met voorbedachten rade) zijn echtgenote [echtgenote] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) die [echtgenote] in het (boven)lichaam gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [echtgenote] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Vrijspraak voorbedachte raad

De verdachte heeft verklaard zijn echtgenote om het leven te hebben gebracht. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit moord dan wel doodslag oplevert.
Het hof heeft acht geslagen op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin strengere eisen aan de bewezenverklaring van voorbedachte raad worden gesteld, in die zin dat wanneer aangenomen kan worden dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden ook contra-indicaties als een korte tijdsspanne en een hevige gemoedsbeweging aan een bewezenverklaring in de weg kunnen staan.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat aan de eisen voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel niet wordt voldaan en komt het hof derhalve tot een vrijspraak van de ten laste gelegde voorbedachte raad.

6.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2012 in de gemeente Dronten opzettelijk zijn echtgenote
[echtgenote] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes met kracht die [echtgenote] in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [echtgenote] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

8.Strafbaarheid van de verdachte en strafoplegging

In de eerste plaats dient het hof te beoordelen of verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit leed aan – in dit geval – een ziekelijke stoornis. De tweede vraag die het hof dient te beantwoorden is de vraag of een causaal verband aannemelijk is tussen de vastgestelde ziekelijke stoornis en het bewezenverklaarde feit. Een eventuele derde vraag is dan of en in welke mate de uit de eerdere vragen voortvloeiende factoren de kans op recidive beïnvloeden. Een en ander leidt tot de vraag of oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling geïndiceerd is en welke straf eventueel opgelegd dient te worden.
8.1
Waanstoornis van verdachte
Verdachte is in het Pieter Baan Centrum (PBC) aan een zeer uitgebreid onderzoek onderworpen geweest.
De deskundigen van het PBC hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een waanstoornis die ten tijde van het schrijven van de onderzoeksbevindingen en de conclusies van het onderzoek nog steeds, gezien de persisterende achterdochtige overtuigingen jegens echtgenote en zoons, aanwezig was. Deze stoornis was ook tijdens het plegen van het feit aanwezig.
Verder heeft een van de deskundigen, psychiater Vermunt, bij verdachte enige narcistische persoonlijkheidstrekken vastgesteld. Daarbij spreekt deze deskundige niet van een persoonlijkheidsstoornis omdat die persoonlijkheidstrekken niet dusdanig van invloed zijn geweest op verdachtes algehele sociale en maatschappelijk functioneren dat hij hierdoor geheel ontwricht is geraakt. Voorts is een leeftijdsconforme of meer pathologische (bijvoorbeeld alzheimer- en vasculaire dementie) achteruitgang van de cognitieve vermogens van verdachte in de toekomst niet uit te sluiten. Op het moment van rapportage voldeed hij echter niet aan de criteria van een cognitieve stoornis of een dementieel beeld, aldus de psychiater.
Andere deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd, ondersteunen de bevindingen van de deskundigen van het PBC over verdachtes ziektebeelden.
Het hof acht op grond hiervan aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ziekelijke stoornis in de zin van een waanstoornis.
De volgende vraag is of aannemelijk is geworden dat er een causaal verband bestaat tussen deze stoornis en verdachtes handelen op 23 december 2012.
8.2
Causaal verband tussen de stoornis en het bewezen verklaarde feit.
Verdachte heeft verklaard zijn vrouw op 23 december 2012 om het leven te hebben gebracht, omdat zij kort voorafgaande aan het steken door verdachte aan hem bekend zou hebben dat zij in het verleden vreemd was gegaan en dat hij daarom boos is geworden.
Over de beïnvloeding van het handelen door de waanstoornis rapporteren de deskundigen van het PBC, kort samengevat, dat verdachte de enige is die informatie kan verschaffen over de situatie direct voorafgaand aan het tenlastegelegde, dat het beeld vanwege gebrek aan herinneringen onvolledig is, maar dat een ruzie eerder op de dag werd beschreven waarbij achterdocht en overtuiging van ontrouw in sterke mate een rol speelde bij een krenkingsgevoelige persoonlijkheidsstructuur. Vanuit zijn preoccupatie is er opnieuw ruzie ontstaan hetgeen tot een handgemeen heeft geleid. Ondanks zijn vaste overtuigingen is verdachte naar eigen zeggen blijven twijfelen totdat zijn echtgenote de buitenechtelijke relatie zou hebben toegegeven. Over hetgeen verder gebeurde werd door betrokkene, aldus de deskundigen, geen informatie verschaft. Bezien vanuit de ingewonnen informatie en de bij de waanstoornis bestaande achterdocht, concludeert het PBC tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt het volgende over het causale verband.
Het hof stelt vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor ontrouw van de echtgenote van verdachte biedt. De vermeende ontrouw van zijn echtgenote lijkt alleen te bestaan in de gedachten van verdachte en dit kan verklaard worden uit de bij verdachte geconstateerde waanstoornis. In het licht hiervan is het vreemd dat zijn echtgenote ineens haar ontrouw aan verdachte zou hebben bekend.
Verdachte heeft verschillend en onvolledig verklaard over het moment waarop zijn echtgenote deze ontrouw aan hem zou hebben toegegeven en ook in welke bewoordingen zij dat zou hebben gedaan.
Verder is opvallend aan de verklaring van verdachte dat hij zegt zich van de gebeurtenissen in de woonkamer voorafgaande aan het steken en van het steken zelf niets te kunnen herinneren. Zelfs waar verdachte aan de hand van informatie uit de opgenomen 112-melding wordt geholpen, zegt hij geen herinnering te hebben. Er blijkt niet van een bij verdachte bestaande geheugenstoornis en ook anderszins is er geen verklaring te vinden waardoor hij zich de gebeurtenissen niet zou kunnen herinneren. De amnesie kan volgens psychiater Eygur, vanuit psychiatrisch oogpunt niet worden verklaard.
Ten slotte zijn er de woorden die verdachte volgens de opname van de 112-melding kort voor haar overlijden tegen zijn echtgenote heeft geuit in de Turkse taal: “Ik heb tegen je gezegd doe niet, niet doen” en “Ik heb tegen jou gezegd genoeg”. Die woorden duiden weliswaar op boosheid maar duiden niet op een door zijn echtgenote uitgesproken bekentenis over ontrouw uit een heel ver verleden, te weten naar verdachte stelt in 1994, die voor de boosheid van verdachte een verklaring zou vormen.
Op grond van voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte met betrekking tot de bekentenis van zijn echtgenote ongeloofwaardig.
Het hof stelt vast dat de deskundigen van het PBC in hun conclusie over de doorwerking van de waanstoornis in het toebrengen van de fatale messteken mede betekenis toekennen aan verdachtes mededeling dat zijn echtgenote hem had verteld dat zij ontrouw was geweest. Vanuit het perspectief van de door de deskundigen gehanteerde methodiek is dat weliswaar begrijpelijk, maar het hof kent die betekenis niet toe omdat het hof die verklaring van verdachte gelet op het voorgaande ongeloofwaardig vindt.
Daar komt bij dat de deskundigen hebben vastgesteld dat de waanstoornis al vele jaren bij verdachte aanwezig is en dat deze stoornis vaak heeft geleid tot gewelddadig gedrag van verdachte jegens zijn echtgenote maar dat dat geweld altijd beperkt is gebleven tot het toebrengen van blauwe plekken. Een mes is door hem nooit eerder gebruikt.
Familieleden van verdachte hebben verklaard dat verdachte ook geweld tegen andere familieleden heeft gebruikt wanneer hij werd tegengesproken en dat hij geweld tegen een van zijn schoondochters heeft gebruikt omdat haar hoofddoek niet goed zat. Dat laatste geweld zou eveneens fors zijn geweest. Met het geweld tegen zijn schoondochter en andere familieleden – welk geweld geen verband hield met de vermeende ontrouw van zijn echtgenote – en het andere type geweld dat hij in de richting van zijn echtgenote heeft gebruikt, valt niet te rijmen dat de bij verdachte vastgestelde waanstoornis een belangrijke verklaring is voor het doden van zijn echtgenote.
De conclusie van het hof luidt dat de bij verdachte vastgestelde ziekelijke stoornis weliswaar ten tijde van het bewezen verklaarde feit heeft bestaan, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de invloed daarvan zo groot is geweest dat zijn handelen hierdoor werd bepaald. Het doden van zijn echtgenote kan hem daarom worden toegerekend, zij het dat de waanstoornis een omstandigheid is waar bij de beoordeling van de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en bij de strafoplegging rekening mee zal worden gehouden.
8.3
Vergt recidiverisico de oplegging van terbeschikkingstelling?
De deskundigen van het PBC concluderen dat het recidiverisico voor een hernieuwd vergelijkbaar geweldsincident binnen de familiekring op de langere termijn reëel aanwezig is. Zij adviseren een TBS met (behandel)voorwaarden op te leggen, subsidiair met verpleging van overheidswege. Verdachte dient eerst klinisch behandeld te worden, voor de periode van één à twee jaren. Hij dient zich te houden aan de adviezen van een behandelend specialist en hij dient medicatie te accepteren. Als verdachte zich niet aan de voorwaarden van de TBS wil houden, adviseren zij dat het hof terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege oplegt.
Psychiater Eygür acht het risico op recidive van een levensdelict op kortere termijn laag. Het risico op langere termijn vindt hij moeilijk in te schatten. Zonder verdere psychiatrische behandeling blijft dat risico echter aanwezig. Psychiater Eygür sluit zich met zoveel woorden bij de adviezen van het PBC aan.
Psychiater Takkenkamp acht de kans op recidive op een vergelijkbaar delict voortkomend uit een nieuwe waanstoornis ten aanzien van iemand anders erg klein. Psychiater Takkenkamp acht oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling niet aangewezen. Hij adviseert behandeling van EMDR met aanvullende psychotherapie. Die behandeling zou het beste aan het einde van een eventuele detentie kunnen plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling met voorwaarden waarin die behandeling en begeleiding als voorwaarden worden gesteld.
Het hof overweegt het volgende.
De vraag is of het hof terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal opleggen of dat met een minder dwingend behandelingskader kan worden volstaan. Gelet op de op te leggen langdurige gevangenisstraf is bij beantwoording van deze vraag een TBS met voorwaarden namelijk niet aan de orde.
De bovenstaande overwegingen over het causale verband als besproken onder 8.2 hebben consequenties voor de beoordeling van het recidivegevaar. En wel in die zin dat de invloed van de stoornis van verdachte op het doden van zijn echtgenote naar het oordeel van het hof kleiner is dan de deskundigen hebben geconcludeerd. Verdachte heeft ook naar het oordeel van de deskundigen van het PBC ondanks de stoornis op een aantal relevante levensgebieden voldoende gefunctioneerd. Alle deskundigen adviseren om verdachte voor een relatief overzichtelijke korte periode te behandelen. Voor het volgen van die behandeling is een last tot verpleging van overheidswege op zich niet vereist.
Verdachte is nu bijna zeventig jaar oud.
Gelet op de aard en duur van de geadviseerde behandeling is het hof met deskundige Takkenkamp van oordeel dat die behandeling in beginsel kan plaatsvinden binnen het kader van het regiem van de voorwaardelijke invrijheidsstelling behorend bij een gevangenisstraf. Voor het geval verdachte daaraan te zijner tijd niet wenst mee te werken, kunnen daaraan in het kader van de tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf en de daarbij behorende voorwaardelijke invrijheidstelling consequenties worden verbonden die er in beginsel toe kunnen leiden dat verdachte de volledige hieronder op te leggen gevangenisstraf zal ondergaan. Verdachte zal ten tijde van zijn uiteindelijke invrijheidsstelling hoe dan ook op zeer ver gevorderde leeftijd zijn.
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege niet eist.
8.4
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 23 december 2012 schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote, [echtgenote]. Verdachte heeft haar, door haar meermalen en met kracht met een mes te steken, op gruwelijke wijze van het leven beroofd.
Verdachte heeft voorafgaande aan haar dood vanwege zijn waandenkbeelden zijn vrouw langdurig onderdrukt en haar het leven moeilijk heeft gemaakt, waarbij hij niet heeft geschuwd haar meermalen te mishandelen. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat hij haar jarenlang en voortdurend niet op feiten gestoelde verwijten maakte en dat hij haar in het kader van die verwijten bijkans volledig beperkte in haar bewegingsvrijheid en in haar contacten met andere mensen.
Verdachte heeft [echtgenote] in haar laatste levensmomenten, toen zij stervende moet zijn geweest, in het Turks nog gezegd dat hij, verdachte, haar had gezegd dat ze het niet mocht doen en dat hij haar had gezegd dat het genoeg was. Deze verwijten - hoorbaar in de 112 melding - zijn de bittere laatste woorden die verdachte naar zijn stervende vrouw heeft uitgesproken.
Verdachte heeft aldus zijn echtgenote haar recht op leven ontnomen. Zijn drie zonen moeten leven met de wetenschap dat hun vader hun moeder heeft gedood. Het handelen van verdachte heeft aldus een enorme impact op het leven van de zonen, zijn overige familie waaronder zijn kleinkinderen, zoals dit is verwoord in de slachtofferverklaringen die ter zitting van het hof zijn voorgelezen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 februari 2015. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook heeft het hof gelet op de invloed die de waanstoornis op verdachtes handelen heeft gehad. Die invloed op verdachtes verwijtbaarheid is echter maar zeer beperkt.
Anders dan de advocaat-generaal gevorderd en door de rechtbank opgelegd, komt het hof zoals hierboven is toegelicht, niet tot oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Verdachte heeft een buitengewoon ernstig feit gepleegd.
Dit gegeven en de bovenomschreven omstandigheden rechtvaardigen een langdurige gevangenisstraf. De bovenomschreven voor verdachte benodigde behandeling kan plaatsvinden in het kader van deze langdurige gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden. Een andere strafmodaliteit of een gevangenisstraf van kortere duur komt gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet meer in aanmerking. De leeftijd van verdachte die al gevorderd is te noemen (69 jaren) vormt in het licht van de andere omstandigheden die hiervoor genoemd zijn geen factor die tot een lagere straf zou moeten leiden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 9 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.