ECLI:NL:GHARL:2015:257

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.154.118-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van de bescherming van hun belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om haar niet van het gezag over de kinderen te ontheffen. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om deze ontheffing, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder stelde dat de hulpverlening door Bureau Jeugdzorg (BJZ) onvoldoende was en dat de kinderen bij hen terug moesten keren voor hun welzijn.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De minderjarigen waren in 2010 onder toezicht gesteld en in een uithuisplaatsing geplaatst. Het hof oordeelde dat de moeder ongeschikt was om de zorg voor de kinderen te dragen, mede door de geschiedenis van huiselijk geweld en de ernstige gedragsproblemen van de kinderen. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat zij recht hebben op stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. De ouders werden als niet in staat beschouwd om de kinderen de benodigde zorg en veiligheid te bieden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag over de minderjarigen werd bevestigd. Het hof concludeerde dat de toekomst van de kinderen niet bij de ouders ligt, maar bij de pleeggezinnen waar zij verblijven. De ouders blijven wel de ouders van de kinderen, maar vervullen voortaan een rol op afstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.118/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/360750/ FL RK 14-71)
beschikking van de familiekamer van 15 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming Lelystad,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Bureau Jeugdzorg Flevoland,

kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ,
2. [de pleegouders1],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1],

3. [de pleegouders2],

wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders, dan wel de pleegvader of de pleegmoeder van [de minderjarige2].

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 augustus 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en haar niet van het gezag over de minderjarigen te ontheffen, dan wel te beslissen zoals het hof in goede justitie naar behoren acht.
2.2
De raad heeft bij brief van 9 oktober 2014, binnengekomen op 13 oktober 2014, laten weten ter zitting verweer te voeren.
2.3
Ter griffie van het hof is op 21 oktober 2014 een brief van 20 oktober 2014 van BJZ, met bijlagen, binnengekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de heer [B] namens de raad. Namens BJZ zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D]. Voorts was [de vader] (hierna: de vader) als informant ter zitting aanwezig. Mr. Sneper heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2005 in de gemeente [E], en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), geboren [in] 2008 in de gemeente [F]. De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder was voorheen alleen met het gezag over de minderjarigen belast.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in 2010 voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ en tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven, welke maatregelen steeds zijn verlengd.
3.3
In zijn inleidend verzoek heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over de minderjarigen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en BJZ tot voogd benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.4
De moeder stelt dat BJZ onvoldoende hulp heeft geboden en dat de raad de rechtbank onvoldoende geinformeerd heeft. Volgens haar is de hulpverlening pas gestagneerd nadat de conclusies van het NIFP duidelijk waren. Als de kinderen weer bij de ouders terugkeren, zal het vanuit dit perspectief juist de noodzakelijke rust geven aan de kinderen. Bovendien verzetten de belangen van de kinderen zich impliciet tegen de ontheffing, aldus de moeder. De ouders kunnen moeilijk accepteren dat hun kinderen ooit uit huis zijn geplaatst en zijn gebleven, en aan hen nimmer een redelijke kans is geboden.
4.5
De raad heeft ter zitting zijn standpunt toegelicht en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.6
BJZ is eveneens van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
4.7
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof met de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden om de moeder van het gezag over de minderjarigen te ontheffen is voldaan en maakt het de motivering van de rechtbank tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in hun jonge leven regelmatig getuige geweest van huiselijk geweld in de thuissituatie. Hun veiligheid werd ernstig bedreigd door agressie van de vader, mogelijk veroorzaakt door middelengebruik. De minderjarigen zijn hierdoor ernstig beschadigd geraakt en extra kwetsbaar. Er lijkt bij hen sprake van een onveilig ambivalente gehechtheidsstijl. Zij kamp(t)en met heftige gedragsproblematiek, hetgeen zich onder meer uitte in nachtmerries en zeer zorgelijk seksueel gedrag. Voor zover de moeder betoogt dat het vermeende seksueel misbruik door vader de belangrijkste reden is om de kinderen niet meer thuis te plaatsen, volgt het hof haar daarin niet. Gebleken is dat het OM de zaak heeft geseponeerd en de raad bovendien de beantwoording van de onderzoeksvraag in zijn raadsrapport ook niet op het vermeende misbruik heeft gebaseerd, maar op andere ernstige zorgen zoals hierboven en in de beschikking van de rechtbank verwoord.
4.8
De minderjarigen verblijven inmiddels meer dan vier jaar in pleeggezinnen en hebben recht op duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Voor het hof staat vast dat dit perspectief niet bij de ouders ligt, maar bij de pleeggezinnen. De ouders beschikken over onvoldoende opvoedingsvaardigheden om deze zeer beschadigde kinderen te verzorgen en op te voeden. Bovendien missen zij sensitieve gerichtheid op hun kinderen en zijn zij erg op zichzelf gericht. Zij zijn niet in staat geweest om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] veiligheid en geborgenheid te bieden. Ook hebben zij zich niet altijd meewerkend opgesteld jegens hulpverlening.
Daarnaast overweegt het hof dat het risico van huiselijk geweld aanwezig blijft, ondanks dat de vader hulp heeft gezocht bij [G] en de moeder daar ook in is betrokken. Dat ter zitting is gebleken dat de pleegmoeder en pleegvader van [de minderjarige2] onlangs uit elkaar zijn gegaan, maakt -alhoewel dit uiteraard schrijnend is- de beslissing van het hof niet anders. Gebleken is dat [de minderjarige2] zich aan de pleegmoeder heeft gehecht, haar situatie niet instabiel is en dat daarnaast ook de pleegvader voor [de minderjarige2] beschikbaar blijft.
4.9
Belangrijk is dat de ouders beseffen dat de ontheffing van het gezag niet afdoet aan het feit dat zij altijd de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zullen blijven. Zij zullen echter een rol als ouder op afstand vervullen. Als zij in staat zijn om dat te accepteren, in welk proces de moeder al belangrijke stappen lijkt te hebben gezet (blijkend uit de stukken en ook ter zitting aan de orde gekomen), kan dit voor de toekomst openingen bieden (voor bijvoorbeeld een verdere uitbreiding van contact) waarbij het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uiteraard leidend zal zijn.
4.1
Het hof heeft, anders dan de ouders voorstaan, geen aanleiding om te twijfelen aan het onderzoek(srapport) van het Instituut [H] en de conclusie dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de ouders ligt. Bovendien had het, indien de ouders het niet met die rapportage en conclusies eens waren, op hun weg gelegen om spoedig een contra-expertise te laten verrichten.
4.11
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van de minderjarigen de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 mei 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2015 in bijzijn van de griffier.