ECLI:NL:GHARL:2015:2550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
200.148.622
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pachtovereenkomst en voorkeursrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een pachtovereenkomst. Partijen hebben een minnelijke regeling bereikt, waarbij zij overeenkwamen dat een reguliere pachtovereenkomst op schrift zou worden gesteld. Tevens vroegen zij het hof om voor recht te verklaren dat het onaanvaardbaar zou zijn als de pachter zich zou beroepen op zijn wettelijk voorkeursrecht of aanspraak zou maken op schadeloosstelling bij een nieuwe bestemming van de pachtgronden. Het hof heeft de gewijzigde vordering inhoudelijk beoordeeld en de gevorderde verklaring voor recht toegewezen. Het hof overweegt dat het beroep op het voorkeursrecht en de aanspraak op schadeloosstelling aan zware eisen zijn gebonden en dat er bijzondere terughoudendheid moet worden betracht. De uitspraak vernietigt het eerdere vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Noord-Holland en bevestigt de gewijzigde eis van de appellant. Partijen zijn overeengekomen dat zij ieder hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.148.622
(zaaknummer rechtbank Noord-Holland, locatie Hoorn 2309919)
arrest van de pachtkamer van 7 april 2015
inzake

1.[appellant sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk: [appellant] (in enkelvoud),
advocaat: mr. K. Dankers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. N.S. Commijs.

1.Het verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 10 februari 2015 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest.
1.1
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
■ het proces-verbaal van comparitie van partijen.
1.2
Bij gelegenheid van de comparitie hebben partijen het hof andermaal arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben partijen overeenstemming bereikt. Die overeenstemming behelst onder meer dat door partijen een reguliere pachtovereenkomst op schrift zal worden gesteld. Partijen zijn tevens overeengekomen dat zij het hof vragen om voor recht te verklaren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer [appellant] zich in verband met deze pachtovereenkomst zou beroepen op zijn wettelijk voorkeursrecht dan wel naar aanleiding van het realiseren van een nieuwe bestemming op de pachtgronden aanspraak zou maken op schadeloosstelling. Het hof begrijpt dat [appellant] zijn eis in die zin heeft gewijzigd en dat [geïntimeerde] tegen die gewijzigde eis geen verweer voert.
2.2
Het hof overweegt met betrekking tot de toewijsbaarheid van de aldus gewijzigde eis als volgt. De omstandigheid dat het voorkeursrecht van artikel 7:378 e.v. Burgerlijk Wetboek respectievelijk de aanspraak op schadeloosstelling overeenkomstig artikel 7:377 lid 3 e.v. Burgerlijk Wetboek een dwingendrechtelijk karakter draagt, brengt met zich dat aan zware eisen moet zijn voldaan wil het beroep op dat recht respectievelijk die aanspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kunnen zijn, zodat een bijzondere terughoudendheid past, meer nog dan in gewone gevallen van toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid reeds geldt.
2.3
[appellant] heeft de percelen die hij overeenkomstig de door partijen overeengekomen minnelijke regeling in reguliere pacht heeft en vooralsnog zal behouden, in 2000 en 2001 aan [geïntimeerde] verkocht en geleverd voor een prijs die aanzienlijk meer bedraagt dan de toenmalige agrarische waarde. Die transactie vond plaats met het oog op planontwikkeling door [geïntimeerde]. In afwachting van de planontwikkeling heeft [appellant] het voortgezet gebruik van de percelen gekregen, waarbij een tegenprestatie is bedongen.
2.4
Een en ander brengt niet met zich dat
iederberoep op de bescherming die de wettelijke regeling van de pacht de pachter biedt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dezelfde omstandigheden brengen echter in dit geval wel mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien (1) [appellant] in het kader van het voorkeursrecht van artikel 7:378 e.v. Burgerlijk Wetboek er aanspraak op zou kunnen maken om het gepachte voor de waarde in verpachte staat te verwerven, dan wel (2) [appellant] in geval van een bestemming van het verpachte voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden aanspraak zou kunnen doen gelden op schadeloosstelling overeenkomstig artikel 7:377 lid 3 e.v. Burgerlijk Wetboek. De thans gevorderde verklaring voor recht is hiermee in overeenstemming en kan dus worden toegewezen.
2.5
De slotsom is dat het hof de gewijzigde eis zal toewijzen, met vernietiging van het eindvonnis van de pachtkamer in eerste aanleg. Partijen zijn overeengekomen dat zij ieder hun eigen proceskosten zullen dragen. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor een beslissing omtrent de proceskosten.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van pachtkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Hoorn, van 17 maart 2014 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer [appellant] zich in verband met de in 2.1 bedoelde pachtovereenkomst zou beroepen op zijn wettelijk voorkeursrecht dan wel naar aanleiding van het realiseren van een nieuwe bestemming op de pachtgronden aanspraak zou maken op schadeloosstelling.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, J.H. Lieber en F.J.P. Lock en de deskundige leden ing. L.L.M. de Lorijn en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.