Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
verzorgingstehuizen voor bejaarden, zoals beide complexen destijds werden genoemd, is bekostigd met een lening op basis van gelijkblijvende annuïteiten van het Rijk aan de (rechtsvoorganger van) Woonzorg. Voor de looptijd van de lening werd op grond van artikel 12 Bgsti 1968 onderscheid gemaakt tussen grondkosten (75-jarige annuïteit), bouwkosten (50-jarige annuïteit), kosten van de centrale verwarmingsinstallatie (25-jarige annuïteit) en kosten van een liftinstallatie (20-jarige annuïteit). Het Rijk kende aan de toegelaten instelling een jaarlijkse bijdrage toe, die werd berekend door een normbedrag per bed te vermenigvuldigen met het aantal bedden (art. 9 Bgsti e.v.). De stichtingskosten die niet konden worden bestreden met de jaarlijkse rijksbijdrage werden als huur in rekening gebracht bij de zorginstelling. De huur werd berekend op basis van de aflossings- en renteverplichtingen uit de lening met gelijkblijvende annuïteiten die de toegelaten instelling had gesloten met het Rijk en eventueel met een andere financier, en verder op basis van voor rekening van de toegelaten instelling komende, genormeerde onderhoudskosten, beheers- en administratiekosten, assurantie en belasting en 1% van de pension- en verpleeggelden. De huur, voor zover niet ziende op financiering door anderen dan het Rijk, werd jaarlijks verhoogd, zodat de jaarlijkse rijksbijdrage navenant kon worden verminderd.
“Overeenkomsten van beheer en exploitatie”gedateerd 1 december 1971 (Heidestein) en 6 mei 1971 (de Klinkenberg) (hierna: de Overeenkomst). De artikelen 2 lid 1, 3, 4 lid 1 en 16 leden 1, 4 en 5 Overeenkomst voor Heidestein luiden als volgt (het hof heeft de namen van de huidige partijen ingevuld; met
“voorwerp van beheer en exploitatie”is Heidestein bedoeld; de Overeenkomst voor de Klinkenberg is nagenoeg gelijkluidend):
de zakelijke lasten, welke [Woonzorg] uit hoofde van de eigendom van het voorwerp van beheer en exploitatie over dezelfde periode is of zal zijn verschuldigd, zoals belastingen, waterschapslasten e.d., de premie voor brandassurantie e.d.;
] terstond in overleg treden met [Vilente] over het sluiten van een nieuwe overeenkomst tot voortzetting van beheer en exploitatie door [Vilente].”
Deze overeenkomst kan ophouden te bestaan door opzegging door een der partijen, wanneer een situatie is ontstaan, waarin in redelijkheid niet kan worden gevergd, dat de overeenkomst ongewijzigd blijft voortbestaan.
“Onderhoudsverdeling tussen Verhuurder en Huurder, Verzorgings- en verpleeghuizen”van 1 maart 2006 ter goedkeuring aan Vilente toegestuurd. In het plan staat gedetailleerd aangegeven welk onderhoud voor rekening van de verhuurder en welk voor rekening van de huurder komt. Vilente heeft daarover bij brief van 18 juli 2007 onder meer het volgende geschreven:
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“geheel zal hebben voldaan aan haar laatste betalingsverplichtingen uit hoofde van haar ten behoeve van [het complex] gesloten geldleningen”.Een louter grammaticale uitleg brengt mee dat, zodra de rijkslening en de elders afgesloten leningen algeheel zijn afgelost, de Overeenkomst ophoudt te bestaan, Woonzorg Vilente daarover behoort te informeren en partijen moeten onderhandelen over een nieuwe overeenkomst. Hierna zal het hof onderzoeken, bij gebreke van concrete verklaringen en gedragingen van partijen uit de tijd van de totstandkoming van de Overeenkomsten, of de maatschappelijke context, waarin de Overeenkomsten tot stand kwamen, in het bijzonder de rol van de toegelaten instelling als financiële tussenschakel tussen het Rijk en andere financiers enerzijds en de exploitant van het verzorgingstehuis anderzijds, tot bijstelling van deze hypothese noopt, tezamen met de strekking van de Overeenkomsten, zoals deze mede uit de andere bepalingen van de Overeenkomsten is af te leiden.
bekrachtigingvan een eerdere huurbeëindiging. De formulering is onvoldoende duidelijk om daarin een opzegging op grond van artikel 16 lid 5 Overeenkomst te lezen. Er wordt niet naar het artikel verwezen en er worden geen gronden voor de opzegging genoemd. Dat Woonzorg de brief ook niet als een dergelijke opzegging heeft beschouwd, blijkt evident uit haar reactie van 24 mei 2012.
“grote inventarisstukken”als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub d Overeenkomst. In het model van artikel 2 lid 1 Overeenkomst zou de huur navenant verlaagd moeten worden, eventueel aangevuld met een verhoogd budget voor groot onderhoud in verband met onderhoud van deze onderdelen, althans zou Woonzorg een buffer kunnen gaan vormen voor haar toekomstige rente- en aflossingsverplichtingen. Woonzorg heeft in haar brief van 20 april 2011 weliswaar gesteld dat de investeringen niet vrijvallen na afschrijving, omdat vervanging van de investeringen voor haar rekening is. Als deze vervangende investeringen gedurende de looptijd van de Overeenkomst zijn uitgebleven, is er wel ruimte voor het opbouwen van een buffer. De lening bij de BNG kende looptijden op basis van gelijkblijvende annuïteiten tot 40 jaar, zodat verwacht zou mogen worden dat deze in september 2010 geheel zou zijn afgelost, met gevolg dat de huurprijs verlaagd zou moeten worden in verband met het eindigen van de rente- en aflossingsverplichtingen van die lening. Zou er zo’n surplus in de huurinkomsten zijn ontstaan, dan moeten deze worden verrekend met de na 26 juni 2013 opeisbare verplichtingen uit de leningen en de zakelijke lasten van het vastgoed, aangevuld met een bedrag dat toereikend is voor de interne beheerskosten van Woonzorg voor het complex. De kans op inkomsten uit een nieuwe exploitatie van de Klinkenberg door Woonzorg vóór 7 september 2020 dient ook in de berekening te worden betrokken.