In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder en de vader over hun vier minderjarige kinderen. De moeder en de vader waren in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2013, waarin hen ontheffing van het gezag was verleend. De moeder en de vader hebben ieder afzonderlijk verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader ongeschikt en onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. De kinderen zijn in een onveilige gezinssituatie opgegroeid, met huiselijk geweld en verwaarlozing. De Raad heeft in zijn pleitnotitie verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk is voor hun ontwikkeling en welzijn.
Het hof heeft de ontheffing van de moeder van het gezag over [kind 1] en [kind 2] bekrachtigd, evenals de ontheffing van de vader van het gezag over [kind 3] en [kind 4]. De benoeming van de stichting tot voogdes over [kind 3] en [kind 4] is eveneens bekrachtigd, terwijl de benoeming van de stichting tot voogdes over [kind 1] en [kind 2] is vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de vader het gezag over [kind 1] en [kind 2] toekomt, en dat er geen gezagsvacuüm is ontstaan. De beslissing is genomen met het oog op de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de kinderen.