ECLI:NL:GHARL:2015:2498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
21-005953-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk bewegen van een minderjarig meisje, dat op het moment van de feiten 14 jaar oud was, tot het plegen van ontuchtige handelingen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar wijzigt de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die een grote impact hebben gehad op het slachtoffer, zowel fysiek als psychisch. Het hof heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het delict. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.150,- vorderde, is toegewezen. Het hof legt een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en bevestigt het vonnis voor het overige. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005953-13
Uitspraak d.d.: 8 april 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 juni 2013 met parketnummer 05-898012-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft zij de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.150,- vermeerdert met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.G.W.M. Huijbers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straf, de motivering van de straf alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewegen van een minderjarig meisje van destijds 14 jaar oud tot het plegen van ontuchtige handelingen, op de wijze zoals bewezen is verklaard. Daarnaast heeft hij foto’s gemaakt van die ontuchtige handelingen opzettelijk verstuurd en op een openbaar account van aangeefster geplaatst. De verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog jonge meisje. Hij heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact van het ten laste gelegde op haar leven is en hoezeer zij daar nog steeds onder lijdt. Het betreft dan ook een ernstig strafbaar feit. Jeugdige slachtoffers van dit soort delicten ondervinden vaak nog lange tijd ernstige psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.
Het hof heeft rekening gehouden met de houding van de verdachte ter terechtzitting waaruit blijkt dat hij geen verantwoordelijk neemt voor hetgeen bewezen is verklaard. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 februari 2015 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor een zedendelict is veroordeeld. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Gelet op het vorenstaande en met name de ernst van het bewezenverklaarde feit, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een hoger voorwaardelijk deel, beiden van na te melden duur, passend en geboden is, waarbij het voorwaardelijk deel van de straf verdachte er van moet weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te gaan plegen. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat geen sprake is van schending van de redelijke termijn, waardoor op dit punt geen strafvermindering plaatsvindt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.150,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de immateriële schade begroot kan worden op het bedrag van de oorspronkelijke vordering, te weten € 1.150,-. Verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen en hiervan foto’s gemaakt. Vervolgens heeft hij deze foto’s per mail gestuurd naar de vader van het slachtoffer en op haar face-book account geplaatst.
De benadeelde partij heeft voor haar vordering aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Breda van 1 februari 2006 waarin een soortgelijke situatie zich heeft voorgedaan. Een verschil is echter dat in de onderhavige zaak het slachtoffer niet is gedwongen om door te gaan met de handelingen, maar daarentegen zijn de beelden van het slachtoffer door verdachte wel openbaar gemaakt.
Het slachtoffer is door het handelen van verdachte in hoge mate aangetast in haar lichamelijke integriteit en heeft hierdoor rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de hoogte van de opgelegde straf, de motivering van de straf alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier,
en op 8 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.L.M van Gorkom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 april 2015.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. W.V. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. J. de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.