ECLI:NL:GHARL:2015:247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.153.821-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor schoolkeuze van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schoolkeuze van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder verzet aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de vader vervangende toestemming had verleend om [de minderjarige1] in te schrijven op de Nederlandse afdeling van basisschool [C] te [A]. De ouders zijn in 2005 getrouwd en hebben samen [de minderjarige1], die in 2007 is geboren. Het huwelijk is in 2011 ontbonden. De minderjarige woont bij de moeder, en beide ouders hebben gezamenlijk gezag. De vader verzocht de rechtbank om vervangende toestemming voor de schoolkeuze, wat door de rechtbank werd toegewezen. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2014 werd duidelijk dat er een verstoorde communicatie tussen de ouders is, wat de ontwikkeling van [de minderjarige1] negatief beïnvloedt. Het hof overwoog dat het belang van [de minderjarige1] voorop staat en dat zij in staat moet zijn om goed te communiceren in het Nederlands, gezien haar woonplaats in Nederland. Het hof concludeerde dat de plaatsing op de Nederlandstalige afdeling van basisschool [C] in het belang van [de minderjarige1] is, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De ouders werden erop gewezen dat hun onderlinge strijd schadelijk is voor de ontwikkeling van hun kind.

Het hof bepaalde dat de plaatsing op de Nederlandse afdeling uiterlijk na de voorjaarsvakantie 2015 moet zijn gerealiseerd, en verklaarde de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.821/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere C/16/370901/FL RK 14-1265)
beschikking van de familiekamer van 13 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Neslo, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Wesdorp, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 25 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 augustus 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, voor zover daarin vervangende toestemming is gegeven voor inschrijving op de Nederlandse afdeling van de basisschool [C] te [A], te vernietigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 oktober 2014 een journaalbericht van 28 oktober 2014 van mr. Neslo met bijlage;
- op 10 november 2014 het raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van 28 oktober 2014 met begeleidende brief van dezelfde datum;
- op 21 november 2014 een journaalbericht van 20 november 2014 van mr. Neslo met bijlagen;
- op 24 november 2014 een journaalbericht van 21 november 2014 van mr. Neslo met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak de heer [D] verschenen. Mr. Neslo heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn in 2005 te [E] (Iran) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is, [in] 2007 in de gemeente [B], geboren [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1]).
3.2
Het huwelijk tussen partijen is door echtscheiding ontbonden [in] 2011 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 november 2010 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] belast.
3.3
De vader heeft -voor zover hier van belang- in zijn inleidend verzoek de rechtbank verzocht om vervangende toestemming te verlenen in verband met de schoolkeuze van [de minderjarige1]. De moeder heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige1] met ingang van schooljaar 2014-2015 in te schrijven op de Nederlandse afdeling van de openbare basisschool [C] te [A]. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de situatie ten aanzien van [de minderjarige1] nog ongewijzigd is en zij thans nog het Engelstalige onderwijs op de basisschool [C] volgt.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat beide ouders het beste voor hebben met [de minderjarige1] en erg betrokken bij haar zijn, maar dat er sprake is van een verstoorde communicatie tussen de ouders. Er bestaat tussen de ouders onderling veel wantrouwen en angst. Dit maakt dat zij moeizaam met elkaar kunnen overleggen over praktische en noodzakelijke zaken aangaande [de minderjarige1] (waaronder de schoolkeuze). Beide ouders kijken op een negatieve manier naar elkaar als ouder, hetgeen bovendien niet aan [de minderjarige1] voorbijgaat. Naar alle waarschijnlijkheid zal spoedig de door de raad verzochte ondertoezichtstelling worden uitgesproken, aangezien [de minderjarige1] veel last heeft van de strijd die de ouders (blijven) voeren en hulp nodig heeft vanwege de bedreiging in haar emotionele ontwikkeling. Ook op school (Engelstalig onderwijs) gaat het op cognitief vlak niet goed met [de minderjarige1]. Zij blijft achter bij het te verwachten niveau. Het lijkt er sterk op dat het (verder) aanleren van de meerdere talen die [de minderjarige1] zich op dit moment eigen moet maken (Engels, Nederlands en Farsi), en dit in een sfeer van strijd tussen de ouders die [de minderjarige1] ongetwijfeld veel energie kost, een te grote belasting vormt. Ook vanuit school, onder meer blijkend uit de door de onderwijzeres van groep 3 geschreven brief en de e-mail van 16 augustus 2014 van de directeur van obs [C], zijn meerdere malen zorgen geuit ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige1] en is aangegeven dat de school het in haar belang acht om haar te plaatsen op een Nederlandse basisschool. De vader ondersteunt de plaatsing op de Nederlandse afdeling, maar de moeder niet. Zij wijst er op dat bij veel vervolgopleidingen Engels de voertaal is en dat [de minderjarige1] daar baat bij heeft. Volgens haar is [de minderjarige1] inmiddels beter in de Engelse taal ingevoerd en zij vindt het onderwijssysteen op de Engelstalige afdeling beter. Zij verwacht daarentegen dat [de minderjarige1] naast school ook Nederlandse bijles nodig zal hebben als zij onderwijs in het Nederlands moet volgen en zij kan dat gelet op haar baan en de zorg voor [de minderjarige1] niet geregeld krijgen. Tenslotte overweegt zij in de toekomst in Engeland te gaan wonen en werken.
4.2
Alles overwegende, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] het meest gediend is met plaatsing op de Nederlandstalige afdeling van basisschool [C]. [de minderjarige1] woont in Nederland, zodat het hof het ook in haar belang acht dat zij in staat zal zijn om in het dagelijks leven goed te kunnen communiceren in het Nederlands. Duidelijk is ook geworden dat [de minderjarige1] overvraagd wordt op dit moment, door zich zowel de Nederlandse, Engelse als Farsi taal eigen te moeten maken. Hierdoor stagneert haar (cognitieve) ontwikkeling en dat acht het hof zeer zeker niet in haar belang. De moeder heeft bovendien op dit moment geen concrete plannen om naar het buitenland te verhuizen, nog afgezien van de toestemming die zij daarvoor nodig zou hebben van de gezaghebbende vader. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat op dit moment het perspectief van [de minderjarige1] in Nederland ligt, zodat zij uit het oogpunt van haar socia(a)l(e) en maatschappelijk(e) welbevinden en ontwikkeling nadrukkelijk gebaat is bij een uitgebreide en gedegen kennis van – met name - de Nederlandse taal. Het hof zal dan ook de aan de vader verleende vervangende toestemming bekrachtigen en bepalen dat de plaatsing op de Nederlandse afdeling van [C] uiterlijk na de voorjaarsvakantie 2015 moet zijn voltooid, zodat de plaatsing van [de minderjarige1] op zorgvuldige wijze en in overleg met school (bijvoorbeeld na een wenperiode) kan plaatsvinden. Het hof wijst de ouders er op dat hun strijd en het onderlinge machtsspel zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige1]. De opmerking van de moeder ter zitting, alhoewel haar standpunt mogelijk is ingegeven door gebeurtenissen uit het verleden en onvrede over het feit dat de zorg voor [de minderjarige1] voornamelijk op haar rust, dat zij niet mee zal werken aan de door de vader verzochte plaatsing van [de minderjarige1] op de Nederlandse afdeling en in dat geval de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] bij de vader neerlegt, acht het hof zeer zorgelijk en nadrukkelijk niet in het belang van [de minderjarige1] – [de minderjarige1] heeft immers behoefte aan en recht op support van beide ouders. Die ouders wekken evenwel de indruk dat zij hun eigen carrière van groot belang achten en daarbij voorbij te gaan aan het feit dat de ontwikkeling van [de minderjarige1] soms andere prioriteiten vraagt. Zowel de vader als de moeder zal zich volledig voor [de minderjarige1] moeten inzetten en geen van beiden kan zich hieruit terugtrekken als het moeilijker wordt. Het hof verwijst voorts naar hetgeen de raad ter zitting in dit kader naar voren heeft gebracht, dat als het de ouders de komende periode niet lukt om -eventueel met hulp van de gezinsvoogd- hun strijd een halt toe te roepen en in plaats daarvan te gaan samenwerken in het belang van [de minderjarige1], het risico groot is dat plaatsing op een neutrale plek als enige optie overblijft. Dat dit vooral voor [de minderjarige1] hele grote gevolgen zou hebben, is duidelijk.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 25 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover het de verleende vervangende toestemming aan de vader om [de minderjarige1] in te schrijven op de Nederlandse afdeling van basisschool [C] te [A] betreft, en bepaalt dat de plaatsing van de minderjarige [de minderjarige1] op de Nederlandse afdeling van de basisschool [C] te [A] in overleg met de school en uiterlijk na de voorjaarsvakantie 2015 gerealiseerd dient te zijn;
verklaart deze uitspraak in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. A.H. Garos en mr. W. Foppen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 januari 2015 in bijzijn van de griffier.