ECLI:NL:GHARL:2015:2371

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
200.162.058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en uitspraakdatum in civiele procedure betreffende gezag en kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vader centraal. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.M. Kocken, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 september 2014. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 2015, waarbij de vader en de moeder, vertegenwoordigd door mr. R.E.F. Bergwerf Bok, aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

De kern van het geschil betreft de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Het hof constateert dat het beroepschrift op 31 december 2014 bij de griffie is ontvangen, maar dat het per fax op 30 december 2014 is verzonden. De vader heeft aangevoerd dat hij de beschikking pas op 17 november 2014 heeft ontvangen, wat de termijn voor het indienen van gronden beïnvloedt. Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking niet door de griffier is ondertekend, waardoor de exacte datum van openbaarmaking onduidelijk blijft.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de uitspraakdatum van de beschikking op 17 november 2014 moet worden gesteld, waardoor de vader de gelegenheid krijgt om zijn gronden tot 17 februari 2015 aan te vullen. De beslissing is op 4 februari 2015 in het openbaar uitgesproken door de rechters A. Smeeïng-van Hees, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingslocatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.162.058
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, C/05/267628/FA RK 14-2506)
beschikking van de vierde kamer van 4 februari 2015
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in gevangenis […] (België),
verzoekende partij in hoger beroep, verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. R.P.M. Kocken te Haarlem,
en
Raad voor de Kinderbescherming Regio Gelderland, locatie Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
verweerder,
en
de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
belanghebbende,
en
De heer en mevrouw [belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
belanghebbenden, verder te noemen “de pleegouders”,
en
[belanghebbende],
thans verblijvende in Penitentiair Complex […] (België),
belanghebbende, verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep

Het verloop van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Gelderland (Arnhem) van 30 september 2014;
- het beroepschrift;
- toelichting standpunt ontvankelijkheid, overgelegd ter zitting door mr. Kocken met producties A tot en met F.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Namens de vader is verschenen mr. Kocken en namens de moeder is mr. Bergwerf Bok. De Raad voor de Kinderbescherming heeft per brief van 9 januari 2015 laten weten niet bij de mondelinge behandeling te verschijnen. Namens Stichting Bureau Jeugdzorg is de heer […] verschenen. Verder zijn verschenen de pleegouders.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Tijdens de mondelinge behandeling is de ontvankelijkheid van het beroepschrift van de vader aan de orde geweest. De bestreden beschikking bevat als datum van openbaarmaking 30 september 2014. Op 31 december 2014 en derhalve te laat is het eerste schriftelijke exemplaar van het beroepschrift bij de griffie van het hof ontvangen. Onderzoek op de server van het hof heeft ertoe geleid dat vast is komen te staan dat het beroepschrift wel per 30 december 2014 (en derhalve op tijd) per fax aan het hof is gestuurd, hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de aanwezigen is medegedeeld. Het beroepschrift bevat evenwel geen gronden. De enkele mededeling dat de vader zich niet bij de bestreden beschikking wenst neer te leggen is onvoldoende. Mr. Kocken heeft vervolgens toegelicht dat zij de beschikking pas op 17 november 2014 van de rechtbank heeft ontvangen en heeft ter mondelinge behandeling verzocht om een nadere termijn voor het aanvoeren van de gronden.
2.2
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 28 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de uitspraak in het openbaar te geschieden. Onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt. Daartoe is voldoende dat de uitspraak vanaf een bepaalde, aan de verschenen partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel de partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift van die beschikking kunnen verkrijgen. De bestreden beschikking is een authentieke akte waaraan ingevolge art. 157 lid 1 Rv met betrekking tot de dag van de uitspraak tegenover een ieder dwingende bewijskracht toekomt. Het hof stelt voorop dat de rechter dient uit te gaan van de juistheid van de inhoud van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, behoudens tegenbewijs. Met het oog op de vereiste rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op het punt van het tijdstip waarop beroepstermijnen gaan lopen, moet aan dat tegenbewijs de eis worden gesteld dat daaruit ondubbelzinnig de onjuistheid blijkt van hetgeen de beschikking op het genoemde punt inhoudt.
2.3
Wat betreft de vraag of de vader is geslaagd in tegenbewijs tegen de juistheid van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat de mondelinge behandeling op 17 september 2014 heeft plaatsgevonden. De behandelend rechter heeft in een brief van 12 januari 2015 bevestigd dat aan partijen de gelegenheid is geboden om tot uiterlijk 30 september 2014 een nadere toelichting te geven van hun
standpunten “om het verweer nog voor 1 of 2 oktober 2014 in de beslissing te kunnen verwerken”. De behandelend rechter heeft de beschikking in verband met haar langere afwezigheid getekend, en dat zij ervan uitgaat dat op 30 september 2014 de beschikking in het openbaar is uitgesproken. Het hof constateert dat de beschikking niet door de griffier is ondertekend (buiten staat), zodat uit die bron niet vernomen kan worden of de beschikking op die datum is uitgesproken. De advocaat van de vader heeft toegelicht dat zij op 30 september 2014 een fax met het verweer van de vader heeft verstuurd, waarvan zij niet kan vaststellen of dat daadwerkelijk gelukt is. Zij is daarna, op 6 oktober 2014, telefonisch benaderd door een secretaris van de rechtbank met de vraag waar haar verweer bleef, waarna zij deze op 6 oktober 2014 (mogelijk wederom) aan de rechtbank heeft gefaxt. Hiervan is een bevestiging in de processtukken aanwezig. In de bestreden beschikking wordt melding gemaakt dat het bericht van de advocaat van de vader wel op 30 september 2014 is gedateerd. De behandelend rechter bevestigt in de brief van 12 januari 2015 dat de secretaris van de rechtbank en de advocaat van de vader na 30 september 2014 telefonisch contact over “deze kwestie” hebben gehad. Wat er daarna gebeurd is, is voor de behandelend rechter niet na te gaan, maar vast staat volgens haar dat de beschikking pas medio november 2014 is verstuurd. Ook de advocaat van de moeder en de pleegouders bevestigen dat zij de beschikking pas in november hebben ontvangen. De advocaat van de vader heeft voorts (onweersproken) naar voren gebracht dat zij op 29 oktober 2014 bij de griffie van de rechtbank heeft geïnformeerd of er al een beschikking was gegeven. Volgens de griffiemedewerker was dat niet het geval en stond de uitspraak op de “rol” voor 11 november 2014.
2.4
Het hof ziet voldoende reden uit te gaan van 17 november 2014 als uitspraakdatum.
De gronden van het hoger beroep kunnen dan ook tot 17 februari 2015 worden aangevuld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met mr. Kocken al besproken dat (voorzover de mogelijkheid er blijkt te zijn) een korte termijn zal worden gegeven voor het aanvullen van de rechtsgronden in verband met de aard van de zaak. De advocaat heeft aangegeven daarom voortvarendheid bij de voorbereiding hiervan te betrachten.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat verzoeker in hoger beroep de gronden van het hoger beroep kan aanvullen tot 17 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. A. Smeeïng-van Hees, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, en is op 4 februari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.