ECLI:NL:GHARL:2015:2363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
200.162.739-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over kostencompensatie in familiekwestie betreffende nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], die in eerste aanleg als gedaagde is aangemerkt. De zaak betreft een geschil tussen broer en zus over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden ouder, [erflaatster]. De executeur van de nalatenschap is de Stichting [X]. De broer, [appellant], heeft een bod gedaan op de ouderlijke woning, maar dit bod ligt aanzienlijk lager dan de taxatiewaarde. Dit heeft geleid tot een conflict tussen de partijen, waarbij de zus, [geïntimeerde], en hun zus [zus] goederen uit de woning van [appellant] hebben verwijderd, wat heeft geleid tot aangifte van diefstal door [appellant]. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de proceskosten gecompenseerd, wat door [appellant] in hoger beroep is aangevochten. Het hof heeft geoordeeld dat de kostencompensatie terecht was, ondanks de verstoorde familieverhoudingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.739/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C19/107791 / KG ZA 14-216)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 31 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 2],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.L. van Lelyveld, kantoorhoudend te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.H. Elema, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
15 december 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 januari 2015 (met grief en producties),
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
De vordering van [appellant] luidt:
"MITSDIEN:
het Gerechtshof moge behagen het vonnis d.d. 15 december 2014, onder zaak/rolnummer C/19/107791 / KG ZA 14-216, door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, tussen partijen in kort geding gewezen door de Voorzieningenrechter aldaar, enkel te vernietigen op het punt van de kostenveroordeling en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerde alsnog - met instandhouding van het vonnis in kort geding voornoemd voor het overige derhalve - te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze hoger
beroepsprocedure.".

3.Het geschil

3.1
Partijen zijn broer en zus. Samen met hun zus [zus], die niet in deze procedure is betrokken, zijn zij de erfgenamen van wijlen [erflaatster] (hun langstlevende ouder, hierna erflaatster te noemen). Executeur en afwikkelingsbewindvoer over de nalatenschap van erflaatster is de Stichting [X], gevestigd te [woonplaats 2] (de stichting). De onderhandse verkoopwaarde van de tot de boedel behorende ouderlijke woning is in opdracht van de executeur getaxeerd op € 200.000,00 k.k. [appellant] heeft echter meegedeeld dat hij die woning voor € 120.000,00 wenst te kopen. Hierover is tussen partijen (en de executeur, die zich in dit opzicht aan de zijde van [geïntimeerde] schaart) een geschil ontstaan. [geïntimeerde] en [zus] hebben bovendien na een vergeefs verzoek aan hun broer om hier zelf voor te zorgen, een aantal in eigendom aan [appellant] toebehorende spullen uit de woning verwijderd en bij de woning van [appellant] geplaatst. Daarna heeft [appellant] tegen zijn zussen aangifte gedaan van diefstal van goederen uit de woning en van vernieling.
3.2
In dit kort geding heeft [geïntimeerde] in conventie een aantal vorderingen ingesteld die de strekking hebben om tot verkoop van de woning door de makelaar te komen tegen een marktconforme prijs. In die vorderingen is zij niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de stichting de exclusieve bevoegdheid is gegeven de nalatenschap te verdelen en over de goederen van de nalatenschap te beschikken. In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] goederen die door haar en haar en haar zus uit de woning zijn afgevoerd, terug zal (laten) brengen. Deze vordering is bij gebrek aan spoedeisend belang alsmede bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing afgewezen.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten over en weer gecompenseerd, gelet op de familiebanden tussen partijen.
3.4
Bij de verdere beoordeling stelt het hof voorop dat [appellant] niet heeft kunnen reageren op de door [geïntimeerde] overgelegde productie. Omdat het hoger beroep ook faalt zonder dat aan die productie aandacht wordt besteed, heeft geen van partijen er belang bij dat hij daar nog toe in de gelegenheid wordt gesteld.

4.De ontvankelijkheid

4.1
[geïntimeerde] heeft betoogd dat haar broer niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat dat zich beperkt tot een klacht over de beslissing omtrent de proceskosten, en die kosten beneden de grens van € 1.750,- blijven. Dat is onjuist: volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AX9705) kan de partij die in eerste aanleg in kort geding in het ongelijk is gesteld onder veroordeling in de kosten, die kostenveroordeling in appel aanvechten, ook als het bedrag van de kostenveroordeling zelf lager is dan de appelgrens. De appelgrens heeft alleen betrekking op de oorspronkelijke vordering waarover de voorzieningenrechter had te oordelen. Die vordering kwam boven de appelgrens uit. Het hof zal dan ook ingaan op de kostenveroordeling. In zoverre is [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep.

5.De grief

5.1
Zoals gezegd, is de enige grief van [appellant] gericht tegen de beslissing ter zake van de proceskosten. De omstandigheid dat partijen familieleden zijn, dient volgens hem niet te leiden tot compensatie der kosten omdat – zo begrijpt het hof – partijen geen affectieve relatie hebben. Volgens [appellant] respecteert zijn zus niet de laatste wil van haar vader om het huis aan hem te laten toevallen. Bovendien heeft zij zijn spullen uit de woning van wijlen hun moeder verwijderd, frustreert zij de verdeling en communiceert zij niet met haar broer.
5.2
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing omtrent de proceskosten heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
5.3
Een kort geding als het onderhavige kenmerkt zich erdoor dat sprake is van verstoorde familieverhoudingen. De afwezigheid van een affectieve relatie is daarom allesbehalve een omstandigheid die aan compensatie van kosten in de weg staat. Bovendien biedt het dossier geen steun aan de stelling van [appellant] dat zijn zus (en niet hijzelf) aan de afwikkeling van de boedel overeenkomstig de wensen van hun ouders in de weg staat. Het tegendeel is juist het geval. Ten slotte wordt in de toelichting op de grief ten onrechte gesuggereerd dat tussen partijen vast zou staan dat [appellant] enige feitelijke onderbouwing heeft gegeven aan zijn eigen vordering. Zoals onbestreden door de voorzieningenrechter is overwogen, is ook dat juist niet het geval.

6.De slotsom

6.1
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Anders dan in eerste aanleg het geval is geweest, ziet het hof aanleiding [appellant] in dit hoger beroep als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding te veroordelen (tariefgroep 1, 1 punt). De compensatie van de proceskosten die in eerste aanleg is uitgesproken, is immers geheel in overeenstemming met de wet, en is alleszins begrijpelijk. In hoger beroep is van de zijde van [appellant] hoegenaamd niets aangevoerd dat aan die beslissing afbreuk kan doen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 311,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. H. de Hek en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 31 maart 2015.