ECLI:NL:GHARL:2015:236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.152.317
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing bewind en ontslag bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind en het ontslag van de bewindvoerder. De rechthebbenden, aangeduid als [verzoeker] en [verzoekster], hadden in eerste aanleg bij de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) verzocht om ontslag van de bewindvoerder, [B] B.V., en opheffing van het bewind. De kantonrechter had deze verzoeken afgewezen, waarop de rechthebbenden in hoger beroep gingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbenden in hun eigenhandig geschreven brieven duidelijk om opheffing van het bewind hebben verzocht. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond, aangezien de rechthebbenden voldoende inzicht hadden in hun financiële situatie en in staat waren om hun vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbenden hadden hun schulden in kaart gebracht en een regeling getroffen met de Rabobank. Bovendien kregen zij ondersteuning van een gezinscoach.

Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de kantonrechter vernietigd en de bewinden opgeheven, met ingang van twee weken na de datum van de beschikking. Tevens is besloten dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.317
(zaaknummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 2707257 en 2707281)
beschikking van de familiekamer van 15 januari 2015
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] respectievelijk [verzoekster],
advocaat: mr. M.P. Smit te Almelo,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep, verder ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S. Groothuismink te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de twee beschikkingen van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) van 16 april 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van [verzoeker] en [verzoekster], ingekomen op 14 juli 2014;
- het verweerschrift van de bewindvoerder, ingekomen op 10 november 2014;
- een brief van mr. Groothuismink met bijlage van 11 november 2014, ingekomen op
12 november 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2014 plaatsgevonden. De rechthebbenden [verzoeker] en [verzoekster] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens is verschenen [A] (gezinscoach). De bewindvoerder en haar advocaat zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.3
Hoewel het verweerschrift buiten de daarvoor gestelde termijn is ingekomen bij het hof, heeft mr. Smit desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben dat op dit stuk acht wordt geslagen als ware het tijdig gefourneerd.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof op 4 december 2014 ingekomen een brief van mr. Smit van diezelfde datum met bijlagen, te weten de hierna onder 3.1 vermelde beschikkingen van 11 mei 2012 en van 4 september 2014.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij twee afzonderlijke beschikkingen van 11 mei 2012 een bewind ingesteld over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan de afzonderlijke rechthebbenden met benoeming van een bewindvoerder. Thans is [B] B.V. de bewindvoerder ten aanzien van de beide rechthebbenden, aldus benoemd bij twee afzonderlijke beschikkingen van de kantonrechter van 4 september 2014.
3.2
De kantonrechter heeft de door rechthebbenden eigenhandig geschreven brieven, bij de kantonrechter ingekomen op 17 januari 2014 en 24 januari 2014, aangemerkt als verzoekschriften strekkende tot ontslag van de huidige bewindvoerder.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen heeft de kantonrechter deze verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is primair de opheffing van het bewind en subsidiair het ontslag van de bewindvoerder en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder.
4.2
[verzoeker] en [verzoekster] zijn tezamen door middel van één verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beide bestreden beschikkingen. Zij verzoeken het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, ten aanzien van hen het bewind op te heffen, dan wel de bewindvoerder te ontslaan onder benoeming van een nieuwe bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij het opheffen van het bewind niet in het belang van [verzoeker] en [verzoekster] acht en dat zij zich ten aanzien van het verzoek tot het aanwijzen van een andere bewindvoerder zal refereren aan het oordeel van het hof.
4.4
Blijkens de brief van mr. Groothuismink van 11 november 2014 gaat de voorkeur van de bewindvoerder er bij nader inzien naar uit dat een andere bewindvoerder wordt benoemd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het met ingang van 1 januari 2014 gewijzigde artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.3
De rechthebbenden [verzoeker] en [verzoekster] voeren als eerste grond van hun beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij (enkel) een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder hebben ingediend en dat de kantonrechter het verzoek op basis van onjuiste en onvolledige feiten heeft afgewezen. Zij zijn van mening dat zij conform artikel 1:449 lid 2 BW opheffing van het bewind hebben verzocht, hoewel de formulering in het door henzelf opgemaakte verzoek wellicht niet geheel duidelijk was. Uit het aanvullend verzoek ingekomen op 24 januari 2014 wordt dit naar hun mening echter voldoende duidelijk.
Primair stellen [verzoeker] en [verzoekster] dat de oorzaken die tot de onderbewindstellingen aanleiding hebben gegeven niet meer bestaan en dat de bewinden dienen te worden opgeheven. [verzoekster] was na haar ongeval tijdelijk niet in staat de financiën van haarzelf en [verzoeker] te regelen, maar zij is nu weer zodanig hersteld dat zij het zelf weer kan. Ter zitting bij de kantonrechter heeft [verzoekster] ook duidelijk gezegd dat zij het weer zelf kan, zoals ook moge blijken uit het proces-verbaal van die zitting. Dat [verzoekster] zelfstandig een actuele schuldeninventarisatie heeft gemaakt en daarbij rechtstreeks schuldeisers heeft benaderd buiten de bewindvoerder om, was juist om te laten zien dat [verzoeker] en [verzoekster] zelf een beter overzicht hebben van hun schuldenpositie dan de bewindvoerder en dat zij wel degelijk in staat zijn de zaken verder zelf te regelen. Bovendien is destijds door de toenmalige schuldhulpverlener [C] te snel overgegaan tot het aanvragen van een beschermingsbewind.
Subsidiair stellen de beide rechthebbenden dat er ingevolge artikel 1:448 lid 2 BW reden is de bewindvoerder wegens gewichtige redenen te ontslaan, met name wegens onzorgvuldige bewindvoering en onvoldoende vertrouwensbasis.
5.4
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat de rechthebbenden met hun eigenhandig geschreven brieven in eerste aanleg wel degelijk ondubbelzinnig om opheffing van het bewind hebben verzocht. Nu zij daar ook in hoger beroep om hebben verzocht zal het hof derhalve eerst dit verzoek inhoudelijk beoordelen en vervolgens, indien nodig, het verzoek tot vervanging van de bewindvoerder. Dit laatste mede in het licht van de brief van de advocaat van de bewindvoerder van 11 november 2014.
5.5
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de noodzaak van het bewind ten aanzien van de beide rechthebbenden niet meer bestaat en dat derhalve de bewinden dienen te worden opgeheven.
De rechthebbenden hebben er blijk van gegeven dat zij voldoende op de hoogte zijn van hun inkomsten, hun vaste lasten en hun schuldenpositie. Gebleken is dat het gezamenlijke inkomen van [verzoeker] en [verzoekster] ruim voldoende is om hun vaste lasten te voldoen. Zij hebben zelf hun schulden in kaart gebracht en met de Rabobank een regeling getroffen tot afkoop van de restschuld in verband met de verkoop van hun woning. Mede gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] thans weer voldoende vat hebben op hun financiën en het hof acht hen thans weer ten volle in staat om hun vermogensrechtelijke belangen naar behoren waar te nemen. Daarbij weegt mee dat [verzoeker] en [verzoekster] hulp hebben van een gezinscoach die hen bijstaat op meerdere leefgebieden, en dat de rechthebbenden hebben verklaard dat zij in samenwerking met Stichting BOOT en/of de Stadsbank hun schulden zullen saneren.
Het subsidiaire verzoek van de rechthebbenden behoeft derhalve geen behandeling.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het hof de bewinden opheffen. De opheffing leent zich voor dadelijke ingang, met dien verstande dat het wenselijk voorkomt daarbij niettemin een korte termijn in acht te nemen teneinde te vermijden dat de bewindvoerder haar daden blijft uitvoeren, niet wetende dat de bewinden inmiddels zijn opgeheven. Daarom zal het hof bepalen dat zijn beschikking in werking treedt op na te melden termijn.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding om de kosten van het hoger beroep te compenseren zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) van 16 april 2014 en opnieuw beschikkende:
heft de bewinden op met ingang van de datum, gelegen twee weken na de datum van deze beschikking van het hof;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, P.M.M. Mostermans en
E.H. Schulten, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 15 januari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.