Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
20 november 2013 en 26 maart 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.
2.Het geding in hoger beroep
te vernietigen het vonnis van 26 maart 2014 door de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellante, oorspronkelijk eiseres, alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening; een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.”
3.De feiten
[appellante]. Mevrouw [bestuurder X] is op haar beurt enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [X] B.V.
Tot slot ben ik in dit voorstel ervan uitgegaan dat de omzet de afgelopen periode (t/m augustus 2012) niet significant anders is dan cijfers die jullie mij eerder hebben toe doen komen. Ik zou het prettig vinden als jullie dat kunnen bevestigen door mij de omzetgegevens van de afgelopen maanden volledigheidshalve toe te sturen.”
4.Het geschil
omzetin 2012 met 13,5% terugliep, is in het licht van het voorgaande onvoldoende als motivering van het verwijt dat [geïntimeerde] daarvoor in haar
e-mailbericht had moeten waarschuwen. Aan dat oordeel draagt bij dat één van haar werkneemsters, mevrouw [medewerkster], gedurende de eerste helft van 2012 enkele maanden met zwangerschapsverlof was. Weliswaar was voor [geïntimeerde] enerzijds duidelijk dat de afwezigheid van deze vertrouwde kracht de omzet gedurende die periode zou kunnen drukken; anderzijds duidde het – als daarvan al sprake was - niet op een structurele daling van de omzet. Mevrouw [medewerkster] (die tijdens de zwangerschap door een invalkracht werd vervangen) was bovendien alweer geruime tijd in de praktijk werkzaam toen [geïntimeerde] haar mededeling deed. Gelet op het algemene karakter van de aan haar gestelde vraag en het door [geïntimeerde] bij het gegeven antwoord gemaakte voorbehoud omtrent de beschikbaarheid van actuele omzetcijfers, kan een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens het bewust doen van onjuiste mededelingen dan ook niet op deze mededeling worden gebaseerd.
[appellante] ten grondslag gelegde klacht – die dus feitelijk juist is – is, dat zij daarover verkeerd is geïnformeerd. De rechtbank heeft dat argument volgens
ten onrechte gepasseerd.
[appellante] bestrijdt in de toelichting op de grief niet de feitelijke juistheid van deze gang van zaken – in het bijzonder niet de stelling dat niet (of minder) is betaald voor producten die niet courant waren. Het had echter wel op haar weg gelegen om nader te onderbouwen voor welk deel van de incourante voorraad zij wel heeft betaald, en (of) in hoeverre zij te veel heeft betaald voor (incourante) voorraad ten aanzien waarvan een korting is afgesproken. Enkel op grond van de stelling dat in de overeenkomst over courante voorraad wordt gesproken en het feit dat [appellante] (althans deels) ook incourante voorraad heeft overgenomen, kan onder deze omstandigheden zonder nadere onderbouwing - die dus ontbreekt - niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] onjuiste of onvolledige mededelingen over de courantheid van de voorraad heeft gedaan die een beroep op dwaling zouden kunnen rechtvaardigen.
zullen worden vastgesteld op:
5.De beslissing
mr. A.W. Jongbloed en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 31 maart 2015.