ECLI:NL:GHARL:2015:2322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14/00602
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en schadevergoeding door onjuiste aanduiding als alleenstaande

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 werd gehandhaafd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.634. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd, maar belanghebbende was van mening dat het tarief niet op de juiste wijze was toegepast en dat hij ten onrechte als alleenstaande was aangeduid, wat hem schade had berokkend.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de Inspecteur tariefsdifferentiatie had moeten toepassen en dat de aanduiding als alleenstaande beledigend was. De Inspecteur voerde verweer en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het Hof oordeelde dat de aanslag correct was vastgesteld volgens het progressieve inkomstenbelastingtarief en dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om schadevergoeding werd door zowel de rechtbank als het Hof als onbevoegd verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, maar de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het verzoek om schadevergoeding. Het door belanghebbende betaalde griffierecht werd terugbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00602
uitspraakdatum:
31 maart 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 juni 2014, nummer AWB LEE 13/2885, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.634 Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 37.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 juni 2014 ongegrond verklaard en het door belanghebbende bij zijn beroep gedane verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B]. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. In zijn aan het Hof gerichte brief van 2 februari 2015 heeft hij laten weten niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zullen zijn. Hij heeft daarbij niet om uitstel van de behandeling gevraagd.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren [in] 1945 en is gehuwd.
2.2
Belanghebbende heeft op 16 februari 2011 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.914. Hierbij heeft belanghebbende de volgende inkomsten aangegeven:
- Uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen € 9.078 (WIA-uitkering)
- Uitkering uit hoofde van de Algemene ouderdomswet € 11.486 (AOW-uitkering)
Belanghebbende heeft op deze inkomsten een bedrag van € 1.650 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2.3
Met dagtekening 7 februari 2013 heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning voor het onderhavige jaar met € 4.720 verhoogd tot een bedrag van € 23.634. De correctie betreft de volgende inkomsten:
- Afkoop stichting bedrijfstak pensioenfonds voor de houthandel € 3.744
- Afkoop stichting bedrijfstak pensioenfonds voor het schoonmaak-
en glazenwassersbedrijf € 976
2.4
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de premie volksverzekeringen vastgesteld op € 4.540 (het premie-inkomen € 23.634 * 19,21%). De inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit werk en woning van € 23.634 is vastgesteld op € 1.003. Deze is als volgt berekend:
- Eerste schijf: 2,3% van € 18.218 € 419
- Tweede schijf: 10,8% van € 5.416 € 584
2.5
Belanghebbende heeft bij brief van 9 maart 2013, ontvangen door de Inspecteur op 12 maart 2013, bezwaar aangetekend tegen de onderhavige aanslag. Belanghebbende heeft afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord.
2.6
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
2.7
In een bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur een berekening gemaakt van de bij belanghebbendes in 2010 genoten inkomsten uit werk en woning te heffen premie volksverzekeringen en inkomstenbelasting. In die bijlage is opgenomen: ”Uw persoonlijke situatie: Alleenstaand”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of bij de aanslagregeling het tarief op de juiste wijze is toegepast. Voorts is in geschil of de Inspecteur schadeplichtig is wegens de onjuiste aanduiding van belanghebbende als alleenstaande. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend; de Inspecteur is een tegengestelde opvatting toegedaan.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat tariefsdifferentiatie moet worden toegepast, aldus dat op de AOW-uitkering het lage tarief wordt toegepast, op de afkoopsommen van pensioenen een bijzonder tarief en op de WIA-uitkering het normale tarief. Voorts stelt hij dat de Inspecteur hem en zijn echtgenote, door hem als alleenstaand aan te duiden, heeft beledigd. Bovendien zou de Inspecteur in zijn bij het Hof ingediende conclusie van dupliek in strijd met de waarheid hebben gemeld dat een gesprek tussen belanghebbende en een medewerkster van de Belastingdienst niets heeft opgeleverd. De Inspecteur is gehouden de door belanghebbende uit het voorgaande geleden schade te vergoeden.
3.3
De Inspecteur heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag, alsmede tot veroordeling van de Inspecteur tot betaling van € 6.920 ten titel van schadevergoeding.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het totaal van belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden belast volgens het progressieve inkomstenbelastingtarief, en dat belanghebbendes stelling dat een laag tarief, een bijzonder tarief en een normaal tarief zouden moeten worden toegepast geen steun vindt in het recht. Deze oordelen zijn juist. De aanslag is onder toepassing van het juiste tarief correct vastgesteld.
4.2
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in ook zoverre ongegrond.
4.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover te dezen van belang, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
4.4
Blijkens hetgeen zojuist is overwogen ten aanzien van de hoogte van de aanslag en ten aanzien van de heffingsrente, is in het onderhavige geval geen sprake van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Dit brengt mee dat de Rechtbank niet bevoegd was ter zake van belanghebbendes verzoek om de Inspecteur te veroordelen tot de betaling van een bedrag aan schadevergoeding. De Rechtbank had zich dienaangaande onbevoegd dienen te verklaren. Een vordering betreffende de door belanghebbende gestelde belediging kan uitsluitend bij de civiele rechter worden ingediend.
4.5
Ook het Hof is onbevoegd op belanghebbendes verzoek inzake de schadevergoeding te beslissen. Dit geldt evenzeer ten aanzien van belanghebbendes in hoger beroep nader bijgebrachte grond voor zijn verzoek. Het Hof zal zich in zoverre onbevoegd verklaren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het verzoek om schadevergoeding.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten
5.2
In de omstandigheid dat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd ziet het Hof aanleiding te bepalen dat door de griffier van het Hof het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende wordt terugbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur,
- verklaart de Rechtbank onbevoegd inzake het schadeverzoek,
- verklaart zich onbevoegd inzake het schadeverzoek,
- bepaalt dat door de griffier van het Hof het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 aan belanghebbende wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
31 maart 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 april 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.