In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 werd gehandhaafd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.634. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd, maar belanghebbende was van mening dat het tarief niet op de juiste wijze was toegepast en dat hij ten onrechte als alleenstaande was aangeduid, wat hem schade had berokkend.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de Inspecteur tariefsdifferentiatie had moeten toepassen en dat de aanduiding als alleenstaande beledigend was. De Inspecteur voerde verweer en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof oordeelde dat de aanslag correct was vastgesteld volgens het progressieve inkomstenbelastingtarief en dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om schadevergoeding werd door zowel de rechtbank als het Hof als onbevoegd verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, maar de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het verzoek om schadevergoeding. Het door belanghebbende betaalde griffierecht werd terugbetaald.