ECLI:NL:GHARL:2015:2239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
200.163.829
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging gesloten jeugdhulp wegens gebrek aan instemming gedragswetenschapper

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster]. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had eerder op 31 oktober 2014 een machtiging verleend op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van [verzoekster] heeft het gezag over haar, en de vader is niet betrokken in de procedure. De advocaat van [verzoekster], mr. M.T. Wernsen, heeft in hoger beroep twee grieven ingediend. De eerste grief betreft het ontbreken van de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, wat volgens de Jeugdwet een vereiste is voor het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdhulp. De tweede grief betreft de gronden van de machtiging zelf.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2015 zijn geen partijen verschenen, en de advocaat was niet op de hoogte van de zitting. De GI had in de veronderstelling verkeerd dat het hoger beroep zou worden ingetrokken. De gedragswetenschapper had eerder aangegeven dat gesloten jeugdzorg niet noodzakelijk was, en dat er een plan moest worden gemaakt om dit te voorkomen. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot gesloten jeugdhulp niet had mogen worden verleend, omdat niet was voldaan aan de vereisten van de Jeugdwet. De eerste grief van [verzoekster] slaagde, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de GI afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.163.829
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 163026)
beschikking van de familiekamer van 26 maart 2015
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [plaatsnaam],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. M.T. Wernsen te ’s-Gravenhage,
en
Jeugdbescherming Overijssel(voorheen de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel),
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
niet verschenen,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 februari 2015;
- een beschikking van dit hof van 5 februari 2015, waarin de Raad voor Rechtsbijstand is gelast om mr. Wernsen als advocaat aan de minderjarige toe te voegen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2015 plaatsgevonden. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is geen van partijen verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.
2.3
Door de griffier is ter zitting telefonisch contact opgenomen met mr. Wernsen. Zij zei niet op de hoogte te zijn van de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling en verklaarde (nog steeds) prijs te stellen op een mondelinge behandeling. De griffier heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de GI. Mevrouw […], voormalig gezinsvoogd, is niet meer bij de GI werkzaam. Mevrouw […], thans belast met de behandeling van deze zaak, bleek telefonisch niet bereikbaar. De griffier is daarop doorverbonden met de zogenaamde bureaudienst van de GI. De heer […] heeft bericht dat de GI in de veronderstelling was dat het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep zou worden ingetrokken, nu dat tussen de gezinsvoogd en [verzoekster] was afgesproken. De machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is volgens hem niet ten uitvoer gelegd. Mr. Wernsen is vervolgens telefonisch van de inhoud van het telefoongesprek met de GI op te hoogte gesteld.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is [verzoekster] geboren, op [geboortedatum] 1998. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoekster].
3.2
Bij beschikking van 18 september 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op verzoek van de raad, [verzoekster] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van
9 september 2014 tot 18 september 2015.
3.3
Op 1 juli 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een AWBZ-instelling verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 18 september 2014. Op 9 september 2014 is de termijn van de uithuisplaatsing in een AWBZ-instelling verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, ingaande 18 september 2014.
3.4
De stichting heeft op 2 oktober 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (oud).
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI machtiging verleend om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen voor de termijn van zes maanden, onder aanhouding van elke nadere beslissing. De kinderrechter heeft overwogen dat het behandeltraject na zes maanden zal worden geëvalueerd. Hiertoe is de zaak aangehouden tot de zitting van 10 maart 2015 te 13.30 uur. De kinderrechter heeft de gezinsvoogd in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke update met betrekking tot de minderjarige toe te sturen voorafgaand aan die zitting van 10 maart 2015.
3.6
De machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is niet ten uitvoer gelegd.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de per 1 januari 2015 van toepassing zijnde Jeugdwet (hierna: Jw) kan [verzoekster] worden ontvangen in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.6
[verzoekster] kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Zij is met twee grieven in hoger beroep gekomen van die beschikking. De eerste grief ziet op (het ontbreken van) de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. De tweede grief ziet op de gronden van de machtiging gesloten uithuisplaatsing. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af te wijzen.
4.7
De stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
4.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat op 31 oktober 2014 een gesprek tussen gedragswetenschapper drs. […], [verzoekster] en de moeder heeft plaatsgevonden. De gedragswetenschapper heeft met [verzoekster] en de moeder afgesproken dat zij aan de gezinsvoogd zal vragen om samen met hen een plan te maken om een gesloten plaatsing te voorkomen. Als blijkt dat dit niet lukt omdat [verzoekster] niet wil meewerken, dan zal zij alsnog instemmen met een gesloten uithuisplaatsing.
In de “instemmingsverklaring” van de gedragswetenschapper van 5 november 2014 staat het volgende vermeld:
“Op grond van de volgende feiten en bevindingen uit het dossier en op grond van mijn gesprek met de jeugdige concludeer ik dat deze opgroei- en opvoedproblemen opneming en verblijf niet noodzakelijk maken om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken:
In de periode bij Ambiq heeft [verzoekster] zich veelvuldig onttrokken aan de behandeling door weg te lopen. Of zij zich daarmee structureel in onveilige situaties heeft gebracht, is niet helemaal duidelijk. Meestal ging ze naar haar moeder, waardoor ze in ieder geval op een relatief veilig adres verbleef. [verzoekster] heeft in het gesprek met ondergetekende aangegeven nog heel graag een laatste kans te willen krijgen. Ze heeft goede ideeën, samen met moeder, over wat er in het plan moet komen te staan om dit een zo groot mogelijke kans van slagen te laten hebben. Omdat [verzoekster] in de afgelopen maand niet meer is weggelopen, geen alcohol of drugs zegt te hebben gebruikt en open staat voor behandeling en verblijf buiten de thuissituatie, is ondergetekende van mening dat zij die kans zou moeten krijgen. (…) Als [verzoekster] weigert om met het plan in te stemmen of zich opnieuw onttrekt aan het gezag en de behandeling, dan zal alsnog een instemming volgen voor plaatsing binnen een setting voor gesloten jeugdzorg.
Ik stem op bovengenoemde gronden niet in met de verklaring van BJZ dat gesloten jeugdzorg voor bovengenoemde jeugdige noodzakelijk is.”
De gedragswetenschapper heeft aldus niet ingestemd met het verzoek. Aan het formele vereiste van artikel 6.1.2 lid 6 Jw is niet voldaan, zodat geen machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg had mogen worden verleend. Grief I slaagt derhalve. Gelet hierop behoeft grief II geen bespreking.
4.9
Uit het vorenstaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen. Het hof zal, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog afwijzen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 oktober 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, A. Smeeïng-van Hees, en
M.L. van der Bel, bijgestaan door mr A.B. de Wit als griffier, en is op 26 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.