Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
in 2008 in Italië met elkaar gehuwd zijn en aldaar gezinsleven hebben uitgeoefend” is onvoldoende om uit te gaan van de juistheid van de stelling van de vrouw dat partijen meer dan zes maanden in Italië hebben samengewoond. Datzelfde geldt voor de door de vrouw in het geding gebrachte medische informatie (bijlage 17 bij een in eerste aanleg op 8 april 2014 ingediend journaalbericht), waarin is vermeld dat de vrouw “
is gehuwd in Ital’ met [land 1] man (zonder verblijfsvergunning voor nl), herfst 2008 is mw naar Nederland gevlucht”. Uit voormelde beschikking van de IND leidt het hof af dat de man in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Voorts heeft de vrouw onbestreden gesteld dat zij de man in december 2009 uit huis heeft gezet. Een en ander leidt tot de conclusie dat de perioden van samenwoning na de huwelijksvoltrekking zodanig kort en fragmentarisch zijn geweest, dat van een eerste gemeenschappelijke verblijfplaats (in ieder geval binnen de eerste acht maanden) na het sluiten van het huwelijk geen sprake is geweest.