ECLI:NL:GHARL:2015:2079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
200.166.019/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van ongeboren tweeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren tweeling. De Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland had in eerste aanleg verzocht om de ongeboren kinderen onder toezicht te stellen en hen na de geboorte in een pleegzorgvoorziening te plaatsen. De kinderrechter had op 6 maart 2015 de ongeboren tweeling onder toezicht gesteld, maar het verzoek om hen uit huis te plaatsen werd afgewezen. De Raad ging in hoger beroep tegen deze afwijzing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2015 zijn de ouders niet verschenen, maar de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, hoewel ze liefdevol zijn, niet in staat zijn om een veilige opvoedingssituatie te bieden voor de tweeling. Er zijn grote zorgen over de agressieregulatie van de vader en de opvoedingsvaardigheden van beide ouders. De ouders hebben onvoldoende steun vanuit hun netwerk en hebben in het verleden niet de nodige groei laten zien in hun ouderschap.

Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de veiligheid van de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de ouders om de tweeling zelf te verzorgen. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en alsnog de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, zodat de tweeling na de geboorte in een pleeggezin kan worden geplaatst voor de duur van zes maanden. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.019/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/154503/JE RK 15-82)
beschikking van de familiekamer van 16 maart 2015
inzake
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Groningen,
gevestigd te Groningen,
appellant in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
tegen

1.[de moeder],

verder te noemen: de moeder,
2. [de vader],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [A],
advocaat: mr. F. Gosselaar, kantoorhoudend te Winschoten.
verweerders in hoger beroep,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 maart 2015, is de raad in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De raad verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, het daartoe strekkende verzoek van de raad alsnog toe te wijzen en de beschikking, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2
De ouders hebben geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof is op 10 maart 2015 binnengekomen per fax (tevens per gewone post verzonden) een brief van de GI van 10 maart 2015 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Gosselaar en namens de raad de heer [B]. Namens de GI is mevrouw [C] verschenen. De ouders zijn niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn in 2014 gehuwd. Zij hebben een zoon, [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2013. [de minderjarige1] is op 19 september 2013 middels een spoedmaatregel onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Deze (voorlopige) maatregelen zijn bekrachtigd en later ook verlengd. De moeder is thans zwanger van een tweeling.
3.2
De raad heeft de kinderrechter bij inleidend verzoekschrift verzocht om de ongeboren kinderen voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI en de GI te machtigen de kinderen (het hof leest:) zodra deze geboren zijn te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
3.3
De kinderrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 6 maart 2015 de ongeboren tweeling met ingang van 4 maart 2015 tot 4 maart 2016 onder toezicht gesteld van de GI en het meer of anders verzochte afgewezen. Het hoger beroep van de raad richt zich tegen de afwijzing van het verzoek om de ongeboren tweeling zodra zij geboren zijn uit huis te plaatsen voor de duur van zes maanden.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling machtigen de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, anders dan de kinderrechter, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de tweeling (zodra geboren) aanwezig zijn. Het hof acht de ouders, hoewel zij hun best doen en veel liefde voelen, niet in staat om de tweeling een veilige opvoedingssituatie te bieden. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat er grote zorgen bestaan over de agressieregulatieproblematiek waar de vader mee kampt (en daarbij een lager intelligentieniveau), de relatie van de ouders, hun lage draagkracht en het kunnen omgaan met stress. Dat de vader inmiddels een intakegesprek heeft gepland bij [D] is positief te noemen, maar maakt nog niet dat zijn problematiek is opgelost. Er is door de GI tweemaal gewerkt aan een veiligheidsplan, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid. Ook kunnen de ouders onvoldoende terugvallen op een netwerk in hun omgeving.
4.3
[E], Expertisecentrum voor beoordeling en behandeling van ouderschap en psychiatrie, waar de ouders van april tot september 2014 samen met [de minderjarige1] opgenomen waren, heeft in november 2014 geconcludeerd dat sprake is van onvoldoende ouderschap en geadviseerd tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1]. In de ouder-kind interactie zijn grote tekorten waargenomen. Beide ouders zijn onvoldoende in staat gebleken zich in te leven in [de minderjarige1] en kunnen hem niet goed ‘volgen’. De ouders hebben tijdens hun opname bij [E], ondanks extra inzet en een verlenging bij [E], sterk onvoldoende groei laten zien waardoor zij niet hebben kunnen profiteren van de zeer intensieve behandelingsvorm die hun daar geboden is. Zij hebben beiden een belast verleden, waardoor angst en wantrouwen een zeer grote belemmering voor hen vormen. Ook [F] (de gezinsondersteuning die al lange tijd bij ouders is betrokken) en het [G] bevestigen uitdrukkelijk de bestaande grote zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders en daarbij het feit dat een tweeling nog vele malen extra een beroep zal doen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Tekenend is dat de moeder onlangs, eerst na druk van de zijde van de gynaecoloog en pas na het aanbod van [F] om haar dan een van de twee keren te brengen, heeft ingestemd met het dringende verzoek van de gynaecoloog om in verband met de gezondheid van de ongeborenen twee keer per week naar het ziekenhuis te komen.
4.4
Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de ouders kunnen aansluiten bij de primaire opvoedingsbehoeften die een kind, laat staan een tweeling nodig heeft. Het hof is - anders dan de ouders - van oordeel dat het belang van veiligheid van de kinderen, gelet op de bovenstaande overwegingen, zwaarder dient te wegen dan het belang van de ouders om de kans te krijgen de tweeling, met hulp van de GI en [F], zelf te verzorgen en op te voeden, hoe ingrijpend een uithuisplaatsing als de onderhavige ook is. Hoe wrang ook, evenals de raad en de GI is het hof van oordeel dat het om de veiligheid van de kinderen te waarborgen noodzakelijk is om de tweeling zo spoedig mogelijk na de geboorte in een pleeggezin te plaatsen.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en in zoverre opnieuw dient te beschikken aldus dat het hof alsnog machtiging zal verlenen tot uithuisplaatsing van de tweeling, zodra geboren.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 maart 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent alsnog de door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren tweeling, zodra geboren, in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 maart 2015 in bijzijn van de griffier.