ECLI:NL:GHARL:2015:2067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
200.161.930-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en opvoedingsomstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 24 september 2014 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de minderjarige in een pleegzorgvoorziening te plaatsen af te wijzen.

De moeder heeft aangevoerd dat haar situatie stabiel is en dat zij in staat is om de opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Echter, het hof heeft zorgen over de persoonlijke situatie van de moeder, die kampt met een Borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD, en over haar relatie met [D], die ook problematisch is. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden hulpverlening heeft afgebroken en dat zij momenteel onvoldoende ondersteuning ontvangt. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn ook aan de orde gekomen, waarbij de raad heeft aangegeven dat [de minderjarige] gedragsproblemen vertoont.

Na afweging van alle feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en benadrukt dat de situatie van de moeder en de opvoedingsomgeving van [de minderjarige] extra aandacht behoeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.930/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136820 / FJ RK 14-899)
beschikking van de familiekamer van 17 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. J.W. Brouwer, kantoorhoudend te Assen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Groningen,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen:
de G.I.,
2. [de pleegouders],
wonende te [A],
hierna te noemen:
de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de raad om een machtiging tot plaatsing van de minderjarige [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 maart 2015, wordt afgewezen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 januari 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
De G.I. en de pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 20 januari 2015 een journaalbericht van 19 januari 2015 namens mr. Brouwer met bijlage;
- op 22 januari 2015 een brief van 21 januari 2015 van Jeugdbescherming Noord (hierna JBN, voorheen Bureau Jeugdzorg Drenthe), inhoudende dat Bureau Jeugdzorg Friesland (thans: Regiecentrum Bescherming en Veiligheid) voornoemde G.I. heeft gemandateerd de ondertoezichtstelling uit te voeren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de G.I. is verschenen de heer [B] (gezinsvoogd). De raad en de pleegouders zijn uitgenodigd maar niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de heer [C] is geboren
- [de minderjarige] (hierna; [de minderjarige]), [in] 2013.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige].
3.2
[de minderjarige] woont sinds haar geboorte bij de pleegouders, zijnde de moeder en de stiefvader van de moeder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 september 2014, heeft de raad - voor zover hier van belang - verzocht om een ondertoezichtstelling voor een periode van 12 maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige], voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4
Bij de beschikking van 24 september 2014 heeft de kinderrechter, [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van eveneens 24 september 2014 heeft de kinderrechter, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode tot 24 maart 2015. Het hoger beroep van de moeder is gericht tegen de uithuisplaatsing.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de kinderrechter een machtiging verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
De moeder kan zich met de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. De moeder wil dat er naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt. Zij heeft aangevoerd dat haar situatie stabiel is en dat zij zelf de opvoeding van [de minderjarige] op zich kan nemen.
4.3
De raad, de G.I. en de pleegouders vinden de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (nog) noodzakelijk. De raad wil voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn. Het hof heeft daarbij het volgende in overweging genomen.
4.5
Het hof heeft zorgen over het persoonlijk functioneren, de beschikbaarheid en draagkracht van de moeder. Ook heeft het hof zorgen over de partnerkeuze van moeder. De moeder heeft een belast verleden en kampt met persoonlijke problematiek. Zij kampt met kenmerken van Borderline persoonlijkheidsstoornis en is gediagnosticeerd met ADHD met aandachtsproblemen en problemen in de impulscontrole. Tevens is in het verleden vastgesteld dat de moeder een disharmonisch intelligentieprofiel heeft. De moeder functioneert verstandelijk op een beneden gemiddeld niveau. In het verleden is er sprake geweest van verslavingsproblematiek.
Als gevolg van haar persoonlijke problematiek heeft de moeder moeite haar emoties te reguleren en zelfstandig te functioneren. Gebleken is dat haar draagkracht en draaglast niet met elkaar in balans zijn. De moeder ervaart ook nu zonder de zorg voor [de minderjarige] en zonder een dagbesteding (bijvoorbeeld werk of opleiding) haar leven al als heel druk, vanwege haar bezoeken aan de dokter, de omgang met [de minderjarige] en haar gesprekken met pleegzorg. De verstandhouding tussen moeder en pleegouders is verstoord. De moeder heeft een beperkt netwerk dat haar kan (onder)steunen.
4.6
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] voor haar op nummer 1 staat en dat alle beslissingen die zij heeft genomen in het belang van [de minderjarige] zijn geweest. De raad heeft evenwel aangegeven dat de moeder meermalen keuzes heeft gemaakt die niet in [de minderjarige]'s belang zijn geweest. Sinds haar relatie met [D] heeft ze zich minder gehouden aan afspraken en elke gelegenheid aangegrepen om bij haar partner te zijn, ook ten koste van momenten met [de minderjarige]. Dat de moeder de belangen van [de minderjarige] voor haar eigen belangen weet te stellen, is het hof niet gebleken. Ter zitting van het hof heeft de moeder desgevraagd laten weten dat, ook als dat beter zou zijn voor [de minderjarige] (dan wel betere kansen op een thuisplaatsing zou opleveren) als zij eerst individueel een hulpverleningstraject zou moeten doorlopen zonder [D], zij dat niet overweegt. De moeder heeft erkend dat de relatie met [D] een complicerende factor kan zijn, maar neemt dat voor lief. [D] heeft eveneens een belast verleden en persoonlijke problematiek. Hij kan bij stress snel boos of opvliegend zijn. De moeder heeft aangegeven dat hij mogelijk nog traumatherapie gaat volgen. Het hof begrijpt daaruit dat de voor [D] benodigde therapie nog niet is begonnen, laat staan succesvol afgerond.
4.7
De moeder heeft bevestigd dat zij veel hulpverlening heeft gehad en dat zij in gesloten jeugdzorg heeft verbleven totdat zij zwanger geraakt is van [de minderjarige] en bij haar moeder en stiefvader is gaan wonen. De moeder heeft weinig probleembesef laten zien en heeft in het verleden hulpverlening afgebroken. De moeder heeft meer hulp nodig dan ze nu krijgt. De moeder heeft bijvoorbeeld op dit moment geen hulp van de GGZ terwijl zij die ook zelf wel nodig acht. De huidige hulpverlening is enkel gericht op praktische zaken.
4.8
Ook heeft het hof zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft ter zitting van het hof erkend dat er zorgen over [de minderjarige] zijn. De raad heeft aangegeven dat [de minderjarige] opvallend gedrag laat zien, bijvoorbeeld in de vorm van driftbuien en woedeaanvallen. Daarnaast zijn er problemen met slapen. Volgens de pleegouders concentreren die problemen zich rond de bezoeken van de moeder bij de pleegouders thuis. De moeder heeft erkend dat er veel spanning tussen haar en haar ouders is bij die bezoeken en dat [de minderjarige] de spanningen heeft meegekregen.
4.9
Of de moeder (op termijn) in staat is [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en de veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende is gewaarborgd, is - anders dan de moeder stelt - erg onzeker. Het hof stelt vast dat er op dit moment nog sprake is van grote zorgen over de opvoedingsomgeving van [de minderjarige] bij de moeder. Het hof acht het derhalve van essentieel belang dat het ouder-kind traject bij [E], waar de moeder voor is aangemeld, maar dat nog niet is begonnen, indien mogelijk ook gaat plaatsvinden. Indien dit ouder-kind traject inderdaad kan worden gestart, kan nadat de resultaten van dit traject bekend zijn, worden beoordeeld of de door de moeder gewenste thuisplaatsing van [de minderjarige] tot de mogelijkheden behoort en in haar belang moet worden geacht.
4.1
Gelet op het vooroverwogene is het hof is van oordeel dat in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] het noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt voortgezet. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur te verlenen. Te meer niet nu niet valt te verwachten dat voornoemd onderzoek gereed zal zijn voor het einde van de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing, te weten 24 maart 2015.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.
4.12
Het hof wil ten slotte nog opmerken dat de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het contact tussen de moeder en [de minderjarige] mogelijk nog extra aandacht van de G.I. behoeft, nu de moeder ter zitting aangeeft spanning te ervaren bij de omgang bij de pleegouders (haar moeder en stiefvader) en deze spanning mogelijk ook zijn weerslag in negatieve zin op [de minderjarige] heeft.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 26 september 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en mr. H.J. de Ruijter, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 maart 2015.