ECLI:NL:GHARL:2015:2014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
21-001170-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake gewelddadige poging tot overval op de Rabobank in Driebergen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2015 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf voor een gewelddadige poging tot overval op de Rabobank in Driebergen op 24 mei 2011. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 18 februari 2014 was uitgesproken. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 30 september 2014 en 9 maart 2015, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en heeft de overwegingen van de rechtbank grotendeels overgenomen, met enkele verbeteringen en aanvullingen. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige poging tot overval, waarbij hij samen met een medeverdachte een scooter gebruikte om te vluchten. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, inclusief de herkenning van de verdachte door de politieagenten kort na de overval, ondanks de argumenten van de verdediging over de onbetrouwbaarheid van deze herkenning.

Het hof heeft ook de verzoeken van de verdediging om getuigen opnieuw te horen afgewezen, omdat de noodzaak daarvan niet was aangetoond. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere veroordeling van de verdachte, met inachtneming van de verbeteringen in de overwegingen van de rechtbank.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001170-14
Uitspraak d.d.: 20 maart 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2014 met parketnummer 16-711117-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 september 2014, 9 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met verbetering c.q. aanvulling van gronden, zoals hierna is vermeld.
Overweging
Het hof overweegt, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende.
Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het vonnis van de rechtbank dient te worden bevestigd met uitzondering van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen van de rechtbank ook volgt dat sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank had daarom het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling bewezen moet verklaren.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam kan worden afgeleid dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen alsmede de redelijke vrees dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Nu de advocaat-generaal echter heeft aangegeven dat deze wijziging in de bewezenverklaring van de rechtbank voor de strafeis in de zaak niets uitmaakt en dit, blijkens artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, geen gevolgen heeft voor het strafmaximum zal het hof - vanwege proceseconomische redenen - het vonnis van de rechtbank ook op dit punt in stand laten.
Voorts heeft de rechtbank verdachte op goede gronden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde omdat niet is bewezen dat verdachte ‘opzettelijk in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten’. De motivering van die vrijspraak lijkt zich niet te verhouden met de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde waarbij bewezen is verklaard dat ‘opzettelijk dreigend in de richting van [slachtoffer 1] is geschoten’. Het hof ziet echter hierin ook geen aanleiding het vonnis van de rechtbank te vernietigen omdat in bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde ook is opgenomen dat er opzettelijk dreigend is geschoten ‘althans op/in de richting van de personenauto van [slachtoffer 1]’.
De herkenning van verdachte
In eerste aanleg heeft de verdediging aangevoerd dat de herkenning van verdachte door de politieagenten kort na de overval onbetrouwbaar is. De rechtbank heeft dat verweer naar het oordeel van het hof op goede gronden verworpen. In hoger beroep heeft de verdediging wederom aangevoerd dat de herkenning van verdachte onbetrouwbaar is geweest en dat de resultaten van de fotoconfrontatie derhalve niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De verdediging heeft daartoe een rapport van prof. dr. P.J. van Koppen van 6 maart 2015 ingebracht. Voorts is op verzoek van de verdediging Van Koppen als deskundige ter terechtzitting van het hof gehoord.
In de rapportage van Van Koppen alsmede zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof geen aanleiding om de overweging van de rechtbank en de daaraan verbonden conclusies niet over te nemen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Van Koppen heeft, kort samengevat, gerapporteerd en verklaard dat de herkenningsprocedure dermate onjuist is geweest dat voor de aanwijzing van verdachte door de agenten te veel alternatieve verklaringen kunnen worden gegeven buiten de verklaring dat de politiemensen verdachte hebben aangewezen omdat zij hem herkenden. Om die reden komt Van Koppen tot de conclusie dat de aanwijzing (herkenning) van verdachte door de agenten van geen waarde is. Ter terechtzitting heeft Van Koppen gesteld dat – naast een juiste herkenning – de belangrijkste alternatieve verklaring voor het aanwijzen van verdachte als bijrijder, de verwachting van de agenten is dat de man op de foto, de man in de auto is. Een minder prominente alternatieve verklaring voor het aanwijzen van (de foto van) verdachte is dat de verbalisanten hun collega’s verder wilde helpen.
Ten aanzien van de herkenningen blijkt uit het dossier onder meer het volgende: [verbalisant 2] heeft geverbaliseerd dat hij op 24 mei 2011 omstreeks 11.30 uur een Volkswagen Golf controleerde en dat hij dezelfde dag een e-mail ontving van een collega met foto’s en personalia. [verbalisant 2] herkende één persoon van die foto’s. Dit was de persoon die op de passagiersstoel zat. Het ging daarbij volgens de bijbehorende personalia om de verdachte. Verbalisant had de man op de achterbank niet goed genoeg gezien voor een goede herkenning. [1]
[verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben verklaard dat zij op 24 mei 2011 omstreeks 11.35 uur een Volkswagen Golf zagen rijden. De bijrijder gaf op dat zijn naam [verdachte] was en dat hij geboren was op [geboortedatum 1]. De persoon op de achterbank zei dat hij [medeverdachte] heette en dat hij geboren was op [geboortedatum 2]. [2]
Door het onderzoeksteam werden twee foto’s gestuurd. Het verzoek van het onderzoeksteam was om te controleren of de foto’s overeenkwamen met de personen die op 24 mei 2011 door verbalisanten in de Volkswagen Golf waren gezien. [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkenden verdachte als de bijrijder. Verbalisanten durfden niet te zeggen of de man op foto 2 de man op de achterbank van de auto was. [3]
Het hof onderschrijft de visie van Van Koppen dat een Oslo-confrontatie in de onderhavige zaak de beste herkenningsprocedure zou zijn geweest. Dat de politie deze procedure niet heeft gevolgd, betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat in het onderhavige geval geen enkele bewijskracht kan worden toegekend aan de herkenning van verdachte door de politieagenten kort na de overval. Daarbij wijst het hof op het gegeven dat de verbalisanten [medeverdachte], waarvan zij ook een foto hadden ontvangen, niet hebben aangewezen als één van de mannen die in de auto zat – waardoor de door Van Koppen genoemde alternatieve verklaringen voor het aanwijzen van verdachte door het hof minder waarschijnlijk worden geacht – en dat de herkenning bovendien steun vindt in de andere door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Niet alleen heeft de persoon op de bijrijdersstoel de juiste combinatie van naam ([verdachte]) en geboortedatum ([geboortedatum 1]) gegeven, ook bevond deze persoon zich in de auto bij een persoon die opgaf te zijn [medeverdachte], die een bij die naam behorende geboortedatum noemde. In de door de daders van de overval achtergelaten vluchtauto is kleding aangetroffen, welke kleding overeenkomt met de kleding die de daders van de overval droegen. Op een schoen (maat 41) en een witte haarband is DNA (geen mengprofiel) van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat deze kledingstukken van hem zijn. Op een paar schoenen (maat 42) werden DNA-profielen aangetroffen die overeenkwamen met het DNA-profiel van [medeverdachte]. Op het in de vluchtauto aangetroffen Bomberjack werd een (onvolledig) DNA profiel aangetroffen dat overeen kwam met het DNA-profiel van [medeverdachte]. De chauffeur van de Volkswagen Golf ([getuige 5]) heeft verklaard dat hij de twee personen die bij hem op 24 mei 2011 in de auto zaten naar het station heeft gebracht, omdat ze autopech hadden. Uit de vondst van de kleding in de vluchtauto met daarop DNA-materiaal dat overeenkomt met de DNA-profielen van verdachte en [medeverdachte] kan worden afgeleid dat ze die dag samen op pad waren en vormt de aanwezigheid van een persoon in de Volkswagen Golf met de naam [medeverdachte] – in combinatie met de verklaring van [getuige 5] – een aanwijzing voor de aanwezigheid van verdachte in dezelfde auto. De aanwezigheid van [medeverdachte] in de Volkswagen Golf biedt dus steun voor de stelling dat de herkenning van verdachte door verbalisanten juist was. Gelet op deze omstandigheden acht het hof de herkenning van verdachte door de verbalisanten bruikbaar voor het bewijs.
De voorwaardelijk gedane verzoeken
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 9 maart 2015 in voorwaardelijke zin verzocht om [medeverdachte] en [medeverdachte 2] opnieuw als getuigen te horen nu de arresten van deze verdachten inmiddels onherroepelijk zijn geworden. Het hof wijst de verzoeken af omdat de noodzakelijkheid ervan niet is gebleken.
Verbetering van gronden
Op pagina 13 van het vonnis waarvan beroep wordt onder ‘ten aanzien van feit 1’ overwogen dat de verdachten beschikten over een
gestolenscooter om bij de bank weg te vluchten naar een gereedstaande
gestolenvluchtauto. Door de rechtbank is echter niet verwezen naar enig bewijsmiddel waaruit blijkt dat deze vervoersmiddelen van diefstal afkomstig zijn. Het hof zal dat, bij wijze van verbetering van gronden, alsnog doen.
Dat de vluchtauto en de scooter waren gestolen blijkt uit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd 1107201109.AMB, opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van de politie Utrecht, en gesloten en getekend op 20 juli 2011, als bijlage op pagina 435 en 436 van zaaksdossier 1, map 2.
Op pagina 13 van het vonnis waarvan beroep is door de rechtbank onder ‘ten aanzien van feit 2’ het volgende overwogen:
‘De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 2 primair en feit 2 subsidiair als volgt’
Aangezien verdachte voor het 2 primair tenlastegelegde is vrijgesproken verbetert het hof deze overweging als volgt.
‘De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 subsidiair als volgt’
Vervolgens is door de rechtbank overwogen:
‘Vervolgens is door één van de verdachten daadwerkelijk in de richting van aangever geschoten’.
Het hof vervangt dit deel van de overweging door het volgende:
‘Vervolgens is door één van de verdachten daadwerkelijk op/in de richting van de personenauto van die [slachtoffer 1] geschoten’.
3.
Het hof verbetert voetnoot nummer 16 zoals opgenomen op pagina 7 van het vonnis van de rechtbank als volgt:
‘Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, van [verbalisant 6], hoofdagent, opgemaakt in de wettelijke vorm op pagina 417 tot en met 419, map 2 “bevindingen dossier” van proces-verbaalnummer 09BRMN1106’.
Het hof verbetert voetnoot nummer 22 op pagina 9 van het vonnis van de rechtbank als volgt:

Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7], opgemaakt in de wettelijke vorm en opgenomen op pagina 44-46, met name p. 45, map 3 “forensische opsporing dossier” van proces-verbaalnummer 09BRMN1106’.
Het hof verbetert voetnoot nummer 24 zoals opgenomen op pagina 9 van het vonnis van de rechtbank als volgt:
‘NFI rapportage “Beantwoording vragen betreffende het rapport van het schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug op 24 mei 2011” d.d. 4 april 2013, met name pagina 5 en het daaraan gehechte Herzien rapport “Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug op 24 mei 2011” d.d. 4 april 2013, met name pagina 3 en 8’.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek tot het horen van [medeverdachte] en [medeverdachte 2] als getuigen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. H.H.M. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 20 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0950 2011117136-48, gesloten en getekend op 6 juni 2011 door [verbalisant 2], hoofdagent van de politie Utrecht (als bijlage op pagina 317-318 van zaaksdossier 1, map 2).
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0920 2011117136-8, gesloten en getekend op 24 mei 2011 door [verbalisant 4] en [verbalisant 3], brigadiers van de politie Utrecht, (als bijlage op pagina 269-270 van zaaksdossier 1, map 2).
3.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0920 2011117136-67, gesloten en getekend op 16 juni 2011 door[verbalisant 4] en[verbalisant 3], brigadiers van de politie Utrecht (als bijlage op pagina 321 van zaaksdossier 1, map 2).