Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de verdeling van onroerende zaken die de vrouw heeft geërfd van haar vader, in het kader van een huwelijk tussen partijen die zowel de Macedonische als de Nederlandse nationaliteit hebben. Partijen zijn op 8 juni 2007 te Skopje (Macedonië) gehuwd zonder huwelijkse voorwaarden. Na de huwelijksvoltrekking heeft de man zijn woonplaats in Nederland en de vrouw in Macedonië. De vrouw verhuisde pas een jaar en drie maanden na de huwelijksvoltrekking naar Nederland. Hierdoor is het Nederlands recht van toepassing geworden, wat heeft geleid tot de vorming van een gemeenschap van goederen. De vrouw erfde onroerende zaken in Macedonië, en de man stelt dat deze in de gemeenschap van goederen vallen. De rechtbank oordeelde dat de onroerende zaken niet in de gemeenschap vallen, maar de man ging in hoger beroep.
Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de onroerende zaken niet in de gemeenschap van goederen vallen. Het hof overweegt dat de vrouw niet had kunnen verwachten dat de onroerende zaken in de gemeenschap zouden vallen, gezien het Macedonische recht en de omstandigheden van de zaak. De vrouw had geen mogelijkheid om huwelijkse voorwaarden te maken, en het hof vindt het onaanvaardbaar dat de onroerende zaken in de gemeenschap vallen. De grieven van de man falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 november 2013.